| |
| |
| |
Geestelike ervaringen
Apostoliese jeugd
Wat biezonder verblijdend is in 't katoliek limburgs leven van tegenwoordig, is de bewustwording van de gevaren, waarin de oude roomse beschaving van dit gewest zich bevindt: de meer en meer praktiese wil tot handhaving niet alleen maar tevens tot versterking dezer beschaving: en daarbij, niet in 't minst, de apostoliese vrijmoedigheid, waarmee in 't openbaar gesproken en geschreven gaat worden over de mis-toestanden.
Geheel katoliek Nederland heeft belang bij de gebeurtenissen, die in 't limburgs gewest zich voltrekken. Immers, met Brabant en Vlaanderen vormt 't geschiedkundig en aardrijkskundig 'n lands-eenheid, waar 't nog mogelijk is, opnieuw, evenals in de vroegere glorieuse dagen, 'n sterke katolieke gemeenschap te bevestigen, van waaruit geheel Noord-Nederland geestelik kan worden bewerkt.
Er kan dan ook zeker op worden vertrouwd, dat 't eerlike woord van een der tegenwoordige limburgse volksleiders, Pater Jacobs, met evenveel aandacht zal worden beluisterd buiten Limburg als dit in Limburg zelf geschied is op de laatste sociale dagen te Rolduc: te meer, daar deze dringende roep om 'n apostoliese jeugd, en de scherpe formulering der apostolaats-eisen, van groot aktueel belang zijn ook elders, en prachtig bevestigen en aanvullen, wat over 't zelfde onderwerp sinds enige tijd in dit maandschrift geschreven werd.
M.M.
| |
'n Merkwaardige toespraak broeders,
Het fundament waarop alles rust wat ik u te zeggen heb, is de groote waarheid, gisteren door Pastoor Verheggen zoo duidelijk ontwikkeld: wij hebben niets anders te doen dan Gods wil te volbrengen. Dat is het ééne noodzakelijke, dat is het eenige wat aan ons leven waarde en beteekenis geeft.
De wil van God wordt aan ieder kenbaar gemaakt uit de omstandigheden zelf waarin Gods voorzienigheid ons geplaatst heeft of leven laat. De wil van God wordt ons beteekend door de nooden en eischen van den tijd en van het land waarin wij leven.
En dan is het voor ons Katholieke mannen uit Limburg toch wel duidelijk geworden wat God van ons wil. Want uit al wat hier gesproken is op deze sociale studieweek, dringt zich één conclusie naar voren: onze tijd en ons Limburg eischen, omdat 't zoo noodig is, dat wij allen al onze krachten geven aan de R.K. Jeugdorganisatie.
Dit is de wil van God. Want wij hebben weer zoo duidelijk de nooden en eischen van ons gewest in onzen tijd gezien.
| |
| |
Er is hier eerlijk en oprecht gesproken. En nu is hier niemand meer die niet erkend heeft dat duizenden reeds in Limburg het geloof verloren, en dat de massaafval van Christus, in 'n nabije toekomst ook hier werkelijk dreigt; en dat toch zoovelen die het weten moesten zich toch geen rekenschap schijnen te geven van het geweldig proces dat zich in Limburg voltrekt en waarvan het zieleheil der menschen van ons Limburg de inzet is. Er is erkend dat 'n groot deel van het Limbuigsche volk, onder de arbeiders vooral, feitelijk het vertrouwen in de kerk grootendeels verloren heeft; Er is geconstateerd dat de jeugd ons ontglipt, en dit laatste is het allerergste: want als we de jeugd maar werkelijk hadden dan kwam de rest van zelf: dan werd van zelf de geloofsafval gestuit, dan kwam vanzelf het vertrouwen in den priester terug. - En de Kath. Jeugdorganisatie is het door tijd en omstandigheden aangewezen middel - dat is hier toch aan ieder duidelijk geworden - om van de jeugd te maken wat zij zijn moet.
Dit is dus de wil van God: wij moeten door de R.K. Jeugdorganisatie de jeugd van ons Limburg geheel winnen voor Christus en de voor Christus gewonnen Limb, jeugd moet geheel Limburg winnen voor Christus.
De jeugd winnen voor Christus wil feitelijk zeggen: de jeugd maken tot apostelen voor Christus. Want van elken jongen man in Limburg in onzen tijd geldt meer nog dan voor 'n ander: ‘er is maar één keuze word apostel of word apostaat’. En apostaat worden mag niet.
We moeten het weten, en den jongeren vooral moet het voorgehouden: de kerk van Christus heeft nog altijd dezelfde zending als in den beginne, en ieder zoon der kerk heeft dezelfde roeping lid der strijdende kerk te zijn als de eerste christenen: niet braaf te zijn en zich braaf te amuseeren en van de straat te blijven, maar een strijder te zijn die uittrekt om te veroveren voor Christus. Dit is hetgeen we aan alle jonge kath. mannen moeten leeren:
Het is zeker de wil Gods dat alle Katholieken in Limburg, niet enkel de priesters, maar even goed de leeken, strijders en apostelen zouden zijn. 't Is eenvoudig 'n ketterij dat zielenijver en apostelgeest 'n monopolie moet zijn der geestelijkheid. Het verschil tusschen clerus en leeken-wereld is volgens de kerkleer en de H. Schrift daarin niet te zoeken!
En Christus die rekenschap zal vragen, zal niet enkel aan de priesters maar aan alle kath. Limburgers van onzen tijd eens vragen: wat hebt ge laten worden van de menschen in Limburg? Wat hebt ge gedaan met de zielen, wat voor de zielen die met u leefden in Limburg? En 't zat zwaar zijn voor eenieder dan te moeten antwoorden, dat wij niet al onze kracht, niet al onze geestdrift, niet den frisschen dadendrang der jeugd vooral, gesteld hebben in den dienst van Christus en zijn rijk, maar alleen gedacht aan eigen levensvoering, en eigen plezier, en sport en voordeel of zelfs aan eigen deugd en godsdienstigheid.
Het is zeker Gods wil - en 't zijn de jongeren die dien wil zullen moeten uitvoeren - dat nu eens voor goed wordt afgeworpen de mentaliteit (die
| |
| |
'n groot gevaar is voor 't katholiek leven in Limburg) waardoor als hoogste geloofsdapperheid wordt gehouden: zich 'n beetje - o heel bescheiden - te durven verdedigen als men aangevallen wordt; en als innigste wensch wordt gekoesterd: met rust gelaten te worden. Want zoo is het nu toch. Terwijl het handjevol ongeloovigen, dageraadsmenschen enz. het offensief heeft genomen verlangt de inerte kath. massa ‘met rust gelaten te worden’. Als er 10 menschen bijeen zijn op 't werk of in de trein, en er zijn 2 socialisten bij en 8 brave kath., dan weet iedereen wie het hoogste woord heeft, en wie zwijgt, en tegen z'n overtuiging misschien jaknikt en meegrinnikt. Onze menschen zijn braaf, maar hebben verleerd of niet geleerd te durven en aan te vallen, wij hebben verleerd opportune en importune - zegt Paulus het zoo niet? - uit te komen voor onze overtuiging; wij hebben het ontmoedigende en demoraliseerende gekozen van 't enkel defensief - wachten wat de anderen nu weer doen zullen - en staan dan nog verwonderd soms dat we slaag krijgen, en dat de jeugd die van zelf strijdlustig is en liever slaag geeft dan alleen maar krijgt, van ons wegloopt en zich niet thuis voelt.
We zijn veel te blij geweest als we konden behouden wat we hadden, bewaren wat we hadden gekregen. En we hebben vergeten dat Christus iets anders vraagt; vergeten dat ontstellende slot van de parabel der talenten waar de trage dadelooze knecht gevonnist wordt, juist omdat hij enkel maar braaf bewaard had wat hem was toevertrouwd.
We kunnen het ons niet genoeg bewust maken, dat deze levenshouding tegen den wil Gods is, onchristelijk is. God! wat zou er geworden zijn van 't Evangelie en van de wereld, als die geestelijke renteniersmentaliteit van ons, de geest was geweest van de eerste christenen! Dan was er eenvoudig geen christendom in de wereld. Dan was 't christendom uitgestorven voor de eerste christeneeuw uit was. Maar toen met Christus' woord nog frisch in hoofd en hart, was elk christen - niet enkel de twaalf apostelen - propagandist, - niet enkel Paulus, Timotheus, Titus, maar ook Prisca en Aquila. - elk christen, omdat hij wist dat in 't Sacrament van het Vormsel hem Gods kracht was gegeven tot strijd en verovering voor Christus - en daarom heeft toen ook het kleine jonge christendom het oude machtige heidendom overwonnen.
We moeten het erkennen en bewust weten: verkeerd is de taktiek van enkel maar willen behouden in Limburg voor Christus, wat nu nog op 't oogenblik voor Christus is. En de feiten bewijzen het maar al te duidelijk: we hebben willen behouden, en we hebben al veel verloren, en we verliezen nog elke dag, en we zien het aankomen, want het komt met ijzeren noodzakelijkheid, dat we in nog veel sneller tempo gaan verliezen in de toekomst, wanneer het defensief dat mislukt, omdat het niet door God is gewild, niet plaats gaat maken voor het offensief, dat gelukken moet, ‘omdat God het wil’
De taak, die God ons in 1926 heeft opgelegd, waarvan de jeugd de
| |
| |
verwezelijking moet leveren, is veel mooier en hooger dan het geloof te bewaren in Limburg. Die taak is: te herwinnen en te heroveren al het terrein dat reeds verloren ging, te herwinnen voor Christus de duizenden Limburgers, die Christus verloren, te veroveren voor Christus de tienduizenden, die zich hier kwamen en komen vestigen, die nooit aan Christus waren en die aan Hem moeten zijn, omdat Hij ook voor hen gestorven is. En nu zegge niemand dat dit illusies zijn, en onpractische wenschen en woorden van onpraktische menschen en dat practische menschen niet grijpen als kleine kinderen naar zon of maan, maar naar wat bereikbaar is en dichtbij, en dat we al blij moeten zijn niet te veel te verliezen en achteruit te gaan.
Die zgn. practische wijsheid is ellendig geestelijk défaitisme en onchristelijk scepticisme.
Of is het Evangelie dan veranderd en heeft Gods geest dan zijn kracht verloren?
Is het dan niet meer waar in 1926 dat God de zaligheid wil van alle menschen, wil dat allen komen tot het kennen der waarheid en de liefde van Christus? Of geldt in 1926 die wil Gods die door de Kerk als 'n zekere waarheid wordt geleerd alleen maar voor Papoea's van N. Guinea en negers van Centraal-Afrika, niet voor alle menschen die in Limburg wonen. - We weten dat God dus wil dat ook alle atheisten, alle communisten, alle socialisten in Limburg tot de erkenning der waarheid en de zaligheid komen, en wijl God die zaligheid zooals steeds door menschen wil, wil Hij dat wij ze er toe brengen. En wie wat God wil 'n onbereikbaarheid, iets practisch onmogelijk noemt, die zij anathema.
En toch gelooven velen practisch niet dat het kan. En daarom probeeren ze maar niet! En toch gelooven wij allen - is het niet zoo? - in de zending der R.K. Kerk door Christus gesticht en gewild als instrument ter Zaligheid van alle menschen en alle tijden. Dus ook voor allen in Limburg in de eerste helft der 20ste eeuw.
En toch zeggen we te gelooven in den H. Geest, die door 12 simpele menschen, arbeiders en kleine ambachtslui, de geheele Grieksch-Rom. wereld heeft kunnen winnen voor Christus, omdat die simpele twaalf niet twijfelden, en geloofden in Gods wil en Gods kracht.
En toch gelooven we nog in de kracht van het Evangelie, het Gods woord der waarheid, en de werkdadigheid der Sacramenten!
Ja gelooven moeten we, en niet twijfelen, en als de Kath. jeugd wil gelooven en niet twijfelen - beter dan wij - dan zal ze de kracht Gods ondervinden, dan zal ze werkelijk alles en allen winnen voor Christus, indien ze eenvoudig wil gelooven in de kracht van Gods wil, willige uitvoerder zijn en geschikte drager van dien wil Gods.
| |
II.
Maar daar ligt juist het hart zelf der kwestie. De moderne apostel - en dat
| |
| |
moet iedere jonge man zijn zoo goed als iedere priester - moet zijn 'n geschikt drager van Gods wil, en willig instrument van God. En dat is alleen degene die de volle consequentie van het Evangelie durft aanvaarden, zooals de eerste Apostelen die 't model blijven, dat gedaan hebben.
Die volle consequentie te doen aanvaarden dat is ten slotte het heerlijke deel van onze Kath. Jeugdorganisaties.
En 't aanvaarden dier consequentie is hard. Dat eischt durf, want het brengt mee dat men eerst z'n eigen persoonlijkheid stelle in den dienst van Christus, dat men eerst Christus werkelijk late heerschen in eigen hart en leven, eer men zich zal voordoen als 'n Christus-drager naar buiten. Dat veronderstelt dus dat men zich los make van zelfzucht en eigenliefde - want de voorwaarde is voor altijd en ieder door Christus zelf gesteld: wie mij volgen wil, die verloochene zich zelf. Dat veronderstelt dat men z'n eigen wil die streeft naar eigen voordeel en genot, totaal kan laten overheerschen door den wil van Christus, dat men verzaakt heeft aan alle halfheid om geheel christen te zijn, christen in z'n denken en christen in z'n willen, 't heele leven beschouwend zooals 't ons verschijnt in bovennatuurlijk evangelisch licht. Dat veronderstelt de geheele verbovennatuurlijking door 'n sterk bovennatuurlijk leven. Want alwie niet bovennatuurlijk denkt, en bovennatuurlijk wil, en uit bovennatuurlijk inzicht den strijd voor Christus opneemt, die bederf in 't werk van Christus meer dan hij goeddoet, omdat hij ten slotte niet Christus, maar zich zelf nog zoekt, die brengt 'n element van halfheid en lafheid in de rangen der apostelen, die wordt ontmoedigd bij gebrek aan succes, die gaat deserteeren bij tegenwerking, die doet daarom beter maar thuis te blijven, die is zeker ongeschikt voor 't leiderschap.
Hard schijnt de noodzakelijke voorwaarde - en ze moet uitdrukkelijk worden voorgehouden. Maar er moet dan bij bewezen worden dat die harde voorwaarde toch gemakkelijk kan vervuld worden. Daarvoor is alleen maar noodig dat onze Kath. jeugd begeesterd worde door 'n groote vurige liefde voor Jezus Christus. We moeten toch nooit vergeten dat de ziel van 't moderne apostolaat geen andere kan zijn dan die van 't oude apostolaat der eerste tijden. En de ziel van dat apostolaat, de motor en de drijfkracht van de eerste apostelen, de kracht die hen alles deed worden voor allen ons allen te winnen voor Christus, dat was hun groote persoonlijke liefde voor Jezus-Christus. Het ‘Caritas Christi urget nos’ van S. Paulus is de verklaring van z'n nimmer vermoeiden ijver in het werk, en de verklaring tevens van zijn succes.
Wij allen die onze tegenwoordige jeugd zoo gaarne tot apostelen zagen worden, begrijpen daarom vanzelf in welke richting moet worden gewerkt: wij moeten hun meegeven de groote bovennatuurlijke kracht, die alles te boven komt, de liefde voor Jezus-Christus.
En dat kan. Want ten slotte is van menschenkant daarvoor niets noodig dan dat wij Christus weer doen kennen zooals Hij werkelijk is, zooals de apostelen Hem gekend hebben, d.w.z. zooals Hij geteekend staat in het Evangelie.
| |
| |
Wij gelooven dikwijls niet genoeg in de bezielende kracht van de kennis van Christus zooals men die uit het Evangelie - waar toch de H. Geest zelf Hem heeft geteekend - kan putten. En toch door die kennis, en deze alleen, is vroeger de wereld voor Christus gewonnen - want wat zijn onze Evangeliën anders dan de weergave der apostolische prediking? Maar we hoeven niet te redeneeren; de ondervinding bewijst hier: wat Lacordaire uit ondervinding getuigt van de jeugd van zijn tijd, dat geldt ook nu nog: de jonge man die in de frischheid zijner jeugd het geluk ondervindt van Christus te leeren kennen zooals Hij is, die klaar heeft gezien wie en wat Christus is, die krijgt 'n kracht in z'n leven die bijblijft voor altijd en die kennis krijgt ieder die het Evangelie zal lezen, wien het Evangelie levend wordt uitgelegd. Want uit het Evangelie leert men Christus kennen: Christus in zijn alleswinnende goedheid, die straalt uit zijn wezen, zijn daden en zijn woorden, en vanzelf de harten trekt; z'n medelijdende goedheid waarin Hij zich troostend en helpend nederbuigt over alle menschenleed, ieder weet op te beuren en niemand verstoot, maar allen geneest: de blinden en de dooven, de verlamden en de zieken, en de verworpelingen der maatschappij: de melaatschen en de gevallenen en de publieke zondaars zelf. Christus de goede Herder, de Barmhartige Samaritaan. Maar ook Christus in zijn mannelijke kracht: want we zouden verkeerd doen als we onzijdig en dus onjuist in het Evangelie alleen maar vonden den goeden Jezus. We moeten er uit leeren kennen den sterken Jezns, het model van mannelijke kracht en menschelijke moed: den onverschrokken durver die aan de machtigen van den dag, de Farizeeërs en 't Joodsche priesterdom, de waarheid durfde zeggen vlak in hun gezicht dat ze striemde als geeselslagen; den sterken held die gansch alleen met de zweep in z'n sterke hand de heele bende van gewinzieke sjacheraars uit den tempel zweepte; den taaien doorzetter die geen
duimbreed afweek van den weg dien Hij wist Gods wil te zijn, al spande dan ook alles en allen samen om Hem er van te doen afwijken, en Hem bang te maken. We moeten Christus doen kennen als het ideaal v.d. mannelijken man, audax et tenax propositi, zooals noch oudheid, noch moderne tijd een heerlijker kan aanwijzen; Christus den held, die voor niets terugschrok en met zulke passen naar Jeruzalem ging, zijn lijden en grooten strijd tegemoet dat z'n leerlingen Hem niet konden bijhouden; Christus in z'n zedelijke grootheid en moed zooals Hij die toonde voor Annas en Caiphas waar Hij liever sterft dan niet getuigen voor de waarheid en voor die verwijfde Herodes, wien Hij nog geen antwoord waardig keurde, al had Hij met een vleiend woord z'n vrijheid kunnen koopen.
De jonge man die zóó Christus leert kennen uit het Evangelie, die moet wel bezield worden met 'n geestdriftige liefde voor Christus, die hem dwingt te getuigen voor Christus, die hem dwingt te werken en te strijden voor Christus.
En als we den zoo uit het Evangelie gekenden en beminden Christus, dan nog beter en intiemer leeren kennen en inniger beminnen, omdat we kennis en liefde van Christus beide, gaan voeden en sterken in het persoonlijk-ziele-contact
| |
| |
met Christus, door de veelvuldige H. Communie, dan moet - het kan niet anders - in het hart van den jongen man de apostolische liefde voor Christus ontstaan, dan wordt hij apostel.
Christus kennend en Christus beminnend zal de jonge man dan van zelf weer zoo gemakkelijk kunnen komen, tot de tweede drijfkracht van het apostolisch werk: de ridderlijke geestdrift voor Christus' Bruid de R.K. Kerk. Liefde en geestdrift voor de H.R.K. Kerk! Wie de Kerk heeft leeren zien als het werk van Christus, als de stichting van Christus, waarin Christus voortleeft op aarde en zijn werk voortzet tot het einde der tijden; wie de Kerk heeft leeren zien als de éénheid met Christus, als zijn mystiek Lichaam, als de door Christus gewilde en beminde, die moet als hij Christus bemint ook de Kerk wel leeren beminnen. En die liefde zal worden tot geestdriftige daadkracht voor de Kerk, als hij de Kerk maar heeft leeren kennen als werkelijk Christus' werk voortzettende, als werkelijk niets dan goed doende onder de menschen, als de bron van alle zegen en werkelijke beschaving, als de grootste helpster de eeuwen door van alle socialen nood en ellende, als degene die 't eenig geneesmiddel heeft en zoo gaarne geven wil voor alle kwalen der menschheid, als de lichtdraagster van ware wetenschap en vooruitgang, als de medelijdende moeder van alle verdrukten en lijdenden, als de moeder van het ware leven. Och als iemand in ‘onze Moeder de Kerk’ iets meer heeft leeren zien dan 'n woordenformuul, maar de werkelijke waarheid heeft aangevoeld en beseft, als hij 't meenend heeft leeren denken en zeggen: ‘mijn moeder de Kerk’, die moet toch wel als hij jong is en edel hart heeft, 'n fier ridder en strijder worden voor z'n eigen Moeder die Christus' Bruid is. Die zal zich nooit in lamlendige lafhartigheid schamen voor z'n Moeder: die zal er voor vechten tegen ieder die ze durft smaden.
En hieruit ontbloeit dan weer zoo gemakkelijk de derde kracht van den Christus-Apostel: de ware Christelijke bovennatuurlijke liefde voor de menschheid. Zooals we zelf ons bewust zijn, zoo moeten we ook anderen, de jonge mannen vooral, bijbrengen dit groote stuk van onze Christ. wereldbeschouwing: in elken medemensch Christus te leeren zien en Christus te beminnen. Want dit is de waarheid: het Evangelie, het heele N.T. toont ons dat er 'n geheimzinnige, maar werkelijke éénheid bestaat tusschen Christus en de door Hem verloste menschen; 'n solidariteit tusschen Christus en de menschen waardoor zij werkelijk één worden. 't Is hier niet plaats en gelegenheid dat uitvoerig te bewijzen, maar dat het zoo is dat toont Christus' eigen woord: ‘wat gij de minste der mijnen gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan’. Dit is de eenig ware menschbeschouwing: in iederen mensch Christus te zien: Te weten dat ieder onrecht dat in de maatschappij tegen 'n mensch gebeurt, aan Christus zelf wordt aangedaan; dat iedere krenking van billijkheid en liefde aan 'n mensch gedaan, 'n krenking en 'n hoon is aan Christus zelf aangedaan. ‘Gij hebt het aan Mij gedaan’. Maar aanvaardt dan ook de konsekwentie, die deze is: dat Christus
| |
| |
dus in Nederland 60.000 maal moet wonen in 'n krotwoning: dat Christus in de natte koude leem staat te ploeteren voor 'n hongerloon: dat Christus ellende lijdt in duizende vrouwen en kinderen van dronkaards.
Wie dat heeft leeren beseffen, en Christus kent en bemint, die moet wel 'n geestdriftig strijder worden voor recht en liefde in de maatschappij, die moet 'n sociaal werker worden, of hij toont de konsekwentie van 't Evangelie niet aan te durven. - Welke jonge man die Christus bemint zou niet voor Hem gevochten hebben, als hij in Palestina was geweest, terwijl Christus werd verguisd en mishandeld? Het woord van Clovis ‘Was ik met m'n Franken daar geweest’ is feitelijk iedere jonge man uit het hart gegrepen! En zal dan diezelfde jonge man niet opspringen als hij Christelijk heeft leeren denken en dus weet dat Christus systematisch wordt geslagen en gehoond door elke sociale misstand die 'n krenking in zich sluit van liefde of recht dat aan den evenmensch toekomt, telkens vooral als 't bedrijf wordt gesteld boven de mensch.
'n Geestdriftig strijder en werker op sociaal gebied dat maakt de echte Christelijke levensopvatting, uit het Evangelie gewonnen, van iedere jonge man die het heeft leeren kennen en begrijpen.
Maar diezelfde Evangelische geest die hem zal maken tot 'n onversaagd strijder tegen al wat het geloof, de liefde en het recht kwetst in onze sociale toestanden, zal hem ook geven 'n groote liefde en medelijden zelfs voor de felste tegenstander. Want ook in de atheist, in de Dageraadsmensch, in de Communist en Socialist zal hij ten slotte nog Christus zien, want ook in hen leeft Christus, al miskennen ze hem nog zoo fel - en zoo zal geleerd worden het groote geheim van de waren apostel: haat tegen onrecht, en ongeloof en dwaling, maar medelijdende liefde voor den dwalenden en ongeloovigen mensch!
Dat zijn tenslotte de eenvoudige konsekwenties van het Evangelie die wij allen moeten aanvaarden. Dat is dus voor ons allen de wil van God. Dat is het ééne eerst noodige, want het andere komt van dan vanzelf. En onfeilbaar zeker zal als wij allen eerlijk en oprecht die konsekwenties aanvaarden, ‘Ons Limburg’ het Limburg van Christus zijn. -
|
|