Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 452]
| |
Geestelike ervaringenKarel de Foucauld
| |
[pagina 453]
| |
bovennatuurlike: hij kon eenvoudig niet aldus, omdat hij tegenover 't absolute wat God is, te goed zag de betrekkelikheid van 'tgeen wij zijn en van de stoffelike dingen, die we aanwenden. * * * Met nadruk wijs ik op 't karakteristieke der bovennatuurlikheid in 't leven en werken van de Foucauld: omdat ik bang ben, dat deze hem zo gans persoonlike trek temidden van zo veel meer zichtbare en minder geestelike en daarom voor ons meer boeiende kwaliteiten en levensbiezonderheden, niet voldoende tot z'n recht zal komen: waardoor z'n aktuele betekenis - die meer is dan pionier te zijn in 't bekeringswerk der afrikaanse binnenlanden - zowel als zijn ware grootheid maar ten halve gekend zouden worden. Want z'n betekenis voor deze tijden ligt in deze evangeliese onbekommerdheid omtrent 't natuurlike middel: in z'n prakties geloof aan de onzichtbare goddelike kracht, door wie de kerstening alleen tot stand kan komen, en zeker tot stand zal komen: in dat volkomen vertrouwen op de werkwijze van deze kracht, niet alleen wanneer ze haastig volvoert, wat ze wil, maar ook dan, vooral dán, wanneer ze draalt en kostelike jaren schijnt te vermorsen tot pijnlike beproeving van 't menselik geduld. Omdat hij ons dit is komen leren, en aldus de mensen van goede wil is komen bevrijden van de door Kristus zo sterk verweten kleingelovigheid, die zich in deze tijd zo gevaarlik want zo schijnbaar schoon en zo schijnbaar juist voordoet in vormen van zogenaamd overleg, geestelik evenwicht, nuchterheid, gezond verstand, reële levenszin, enz.: alleen reeds daarom is de verschijning van deze zeldzame mens in ons midden 'n voorrecht van grote geestelike waarde. Maar als ik 't bovennatuurlike van z'n apostolaat betonend, 't beste z'n aktuele betekenis meen te hebben verklaard, zo handhaaf ik daardoor tevens z'n grootheid. Want deze gelovige en algehele overgave aan de onzichtbare kracht Gods, en dit ootmoedig en tegennatuurlik beschouwen van zich zelf als louter instrument Gods: wat valt 't ons moeilijk in 't tegenwoordig hoogtij der stof, in die jachtende zucht naar zelfbeschikking, en zelfstandigheid, naar telkens breder aktiviteit. Maar ik zeg: hém viel 't biezonder moeilik, die niet alleen nog de gewoontes van 'n ongodsdienstige jeugdperiode te bekampen had, maar daarbij als grondig kenner van exakte wetenschappen, als pijnlik nauwkeurig vorser van zichtbaarheden te dikwijls geboeid was geweest door de stof en haar middelen, om gemakkelik ervan afstand te doen bij de uitwerking van z'n plannen: zeker in die maat, waarin hij dit na zijn bekering zo uitmuntend gedaan heeft. Daarbij 't heeft hem veel ontberingen bezorgd, lichamelike: omdat hij elk gemak als de dood van zich afhield, ook dan wanneer z'n werk erdoor vertraagd werd; en alleen gedwongen door ziekte, op nadrukkelijk aanraden en verlof van anderen, wat milder werd voor zich zelf. Maar ook geestelike: zo- | |
[pagina 454]
| |
als 't gescheiden zijn van z'n dierbaren: voor hem, die uiterst gevoelig was en van natuur eerder familieziek, 'n elke dag opnieuw pijnigende vereenzaming; zoals ook 't missen van alle hoger genot, 't welk hij als wetenschappelike gentilhomme, vond - hij wist het proefondervindelik zo goed - in de dagelikse omgang met ontwikkelde mensen, beleefd en edel van toon en manieren. En wanneer hij dan toch herhaaldelijk getuigt, hoe dierbaar deze vergeestelikte levenswijze hem is geworden, hoe weinig zin hij heeft om Afrika te ruilen voor Europa: dan is dit - o laat u niet verschalken - geen ontkenning van de zoeven kort aangeduide lichaams- en zielskwellingen, maar de bevestiging van 't geen zich altijd voltrekt, wanneer 'n mens zich volstrekt overgeeft aan God: de vrede n.l. ‘die alle gewaarwording overtreft’, in de kern der ziel, maar waaromheen de schrijning der zelfverzaking bestaan blijft: de merkwaardige zielstoestand, die S. Paulus aldus beschrijft: ‘Ik vloei over van vreugde te midden van m'n beproevingen’. Op deze wijze zich te versterven in wat de natuurlike leefdrift voortdurend begeert, om vervolgens zich volledig te laten gebruiken door de onzichtbare werkzaamheid Gods: dat is opperste menselike grootheid: voorzeker zonder 'n buitengewone genade, maar tevens zonder 'n buitengewone persoonlike krachtsinspanning niet verkrijgbaar noch verklaarbaar. Deze bovennatuurlijke werkwijze bracht hem er van zelf toe, om zelfs 't minste te verrichten krachtens gehoorzaamheid. De minste doorzetting van eigen wil was 't werk Gods beschadigen, omdat 't Gods wil was prijsgeven. Zo vertoont zijn leven deze voor de wereld onverklaarbare paradoks: de vastberadenheid wegens wankelloos inzicht op de juistheid van eigen daad, en tevens: de kinderlikste bereidwilligheid om anders te doen. Wat is deze dienstbaarheid groots: wat is dit leven openhartig, wat is 't doorhuiverd van goddelike eerbied, maar wat is 't tevens beveiligd tegen alle hoogmoedige buitensporigheid, waarvoor nochtans bij dit hevig temperament, bij deze man van eenzaamheid, zooveel gevaar bestond. 't Verheven apostolaat van Charles de Foucauld zal uiteraard weinig trouwe navolgers vinden - de geschiedenis bewees en bewijst 't - ofschoon hij in de gewone dunk, die hij had van zich zelf, daarop altijd bleef rekenen: aandoenlike illuzie in deze Godsman! Maar de kristelike en zo ware gedachte waaruit dit apostelaat z'n oorsprong nam: dat n.l. de kerstening van 'n volk, Gods werk is allereerst - gij zegt: ik weet dat allang! Ja, ja, maar toon mij de daad, de doorgezette, herhaalde daad? - zij zal ongetwijfeld door zijn voorbeeld, meer en meer in de hedendaagse geloofsverkondiging zichtbaar worden door praktiese beleving, al zal deze beleving 't kenmerk der heldhaftigheid dan ook maar zelden bezitten. M. MOLENAAR, M.S.C. |
|