Getuigenis van Sint Jan over z'n vader en moeder.
Gij hebt m'n vader zwaar beproefd in z'n ouderdom.
Want hij had afgezien van de verrukkingen in 't leven: de begeerten, die hij in zich droeg, waren klein in aantal en bescheiden: en hij berustte diep en uitgestrekt in de eenzaamheid van de kinderloze Elisabeth.
Meer dan uw liefde kende hij uw vrees: hij diende uw wezen, dat, in stugge geheimenis hij louter verstandelik aanwezig dacht niet in de milde, overvloeiende nabijheid, maar opgespannen in zich: alles aanhoort 't, niets beantwoordt 't: de tempelroem aanvaardt 't zonder glimlach. Heer God, 't liefderijk, altijd zijnd verband tussen U en hem werd door m'n vader niet vermoed.
Gedenk dan, hoe of 't geweest moest zijn voor hem: toen hij opeens stond in 't vloeiende lichtwezen van den aartsengel, in de wilskracht van dat hevig paar ogen: 'n onverwachte werkelikheid stuwde alzijdig zich op: 't jaren lang aanvaarde, 't volkomen verklaarbare, 't zijnde zonder geheim en bedoeling was om hem heen plotseling weg gegaan: in 'n bange vreemde wankelde z'n gedaante omhoog, verbijsterd, want haastig, fel en twijfelloos zeker geschiedde dit licht en de stemklank. Toen: op 'n vlug ogenblik de zonde: verzamelde zich z'n oud wezen, verweerde zich, weigerde 't onverwachte te aanvaarden: 't tempelvolk ontweek hem als 'n van God geslagene.
Heer God, gij weet, wat hij verdroeg: de donkere stomheid - hoe lang? dacht hij beangst - en in de geluidloze duisternis de strakke spanningen van z'n berouw in z'n binnenste: want hij was eenzaam met z'n zonde, waarheen hij ging: hij was oud, en begreep, wat zonde was.
Op 'n avond - de geur van boombloesem binnenvloeiend door 't venster - de barmhartigheid Gods, zienlik aanwezig: Elisabeth, vervoerd, herboren in jongvrouwelike volwassenheid mild, droevig en blij als de verwachtende moeder: hij nuiverde in de nabijheid van dit nieuw leven in haar: hij rankte omhoog en lichtte van geestdrift: van uit z'n diepste innigheid rezen de stralende woord-verbeeldingen: Gij echter hebt mijn vader zwaar beproefd in z'n ouderdom: want ook tóén nog begaf hem 't woord.
* * *
Over m'n moeder, Heer, vertedert zich mijn gemoed: zij is de rust in mijn bedrijvig leven: om haar heb ik opnieuw lief 't verkeer en de kleine strakke dingen van den dag, die nooit, nooit verandert: 't toegevende luisteren naar 't niet-boeiende: 't omkoesteren van ieder, met die weinige, maar rijke welwillendheden in aanschijn, woord en beweging.
Over m'n moeder vertedert zich mijn gemoed: zij hield zich van veel afgezonderd om diep en enig te leven in 't al-grote en 't alwaardige: haar stilzwijgendheid 'n overgave aan U, Die klaar en met grote, liefderijke bedoelingen