Bij zijn boerenlevens nam Servaes geen uitzonderlijke dingen, doch de meest gewone, de geboorte van het kind, de eerste communie, de begrafenis. Hij toont daardoor hoe hij in het alledaagsche weêr de diepe, geestelijke kern heeft aangevoeld. Hij heeft dit alledaagsche in zulk geestelijk licht gesteld, dat wij diep ontroerd worden en de groote innerlijke beteekenis er van gaan voelen. Want de geboorte van een kind, het sterven van den boer, is iets grandioos.
Dàn komt de boer op het land in contact met het mysterie en dàt nu heeft Servaes geschilderd.
De boer, die gedurig in den grond wroet, is voor een ontwikkeld mensch iets ruws, maar tòch op zekere momenten staan ook deze menschen, mannen en vrouwen, in het mysterie, dat zij niet aanvoelen zooals de intellectueel, maar dat zij ondergaan.
Zóó de diepte naar voren halen, zóó den geestelijken inhoud uitdrukken zou niet mogelijk zijn op academische wijze.
Als die boeren door academici geschilderd waren zouden ze bedriegelijk echt zijn en het Kazuifel van den Priester in de kerk zou zoo zijn geschilderd, dat ge de gouden draden van het weefsel ziet.
‘Dat is mooi!’ zeggen de menschen, ‘dat is techniek!’ Men kan dit toch niet in ernst meenen van een bedriegelijke werkelijkheid! Dat is geen kunst, maar vaardigheid van den vakman! Zou kunst schuilen in de werkelijke nabootsing dan is de verver, die den gewonen muur als marmer schildert, de beste kunstenaar!
De geestelijke inhoud kan alleen tot uiting komen wanneer stand en houding van de figuur is bereikt.
Hoe kunnen voor voorstellingen uit mysteriën reële beelden worden genomen.
Hoe zou ‘het sterven der H. Theresia’ met anatomische vormen kunnen worden uitgedrukt? Daarvoor kan immers geen materieele vorm worden gevonden. Zooiets kan alleen worden gegeven vanuit de gedachte, vanuit innerlijk verstaan. En de kunstenaar, die zich hierin moet indenken kan dit alleen door er zich geheel aan over te geven, door de heele atmosfeer van dat leven in zichzelf op te nemen, zóó dat hij dat visioen, dat hij alleen met zijn ziele-oogen ziet, weêrgeeft als in een hallucinatie, en wel door goddelijke begenadiging.
Als ge dit werk (sterven der H. Theresia) goed beziet dan ziet ge wel dat dit de weêrgave is van een visioen. Die figuren zijn geen reële beelden, het zijn als het ware torens van vuur, van goddelijk vuur. Ze hebben allen een inwendig licht en dit kon Servaes alleen geven door de innerlijkheid van het beeld dat hij in zich droeg.
Servaes is een bij uitstek religieus schilder. En dat zijn werk uit de kerken verdreven werd is slechts te wijten aan verkeerde opvattingen, zooals ik U die straks reeds uiteenzette. De menschen zijn teruggeschrokken voor den vorm, voor de gruwelijkheid der gestalte, voor de anatomische fouten. (Iemand had zelfs uitgevonden, dat Servaes een zijner figuren een rib te veel had gegeven! Sic!)