Nogmaals: Joep Nicolas
Joep Nicolas moet zich niet opwinden - maar ik ga het dan nog éénmaal over hem hebben. En nu, over Joep's latere werk, over Joep's zogenaamde nieuwe periode. Namelik over zijn drie ramen in het monsterachtige nieuwe Canisius-ziekenhuis te Nijmegen.
We kunnen ons oordeel, in 'n enkel woord samenvatten:
het is niets, absoluut niets. Niet de minste ontroering gaat er van uit.
Maar ik moet mijn oordeel motiveren. Het zij zo. De heroën van deze tijd (onze schrandere essayisten, onze vlotte publicisten, onze wat dorre en stijve schoolmeesters) zullen dit oordeel zo-maar-niet-aanstonds aanvaarden. - En schreven we niet voor essayisten, publicisten en schoolmeesters; en om gelijk te hebben?
* * *
Dit werk, goede vrienden, herinnert in de werking-der-kleuren aan de ramen der ouden, aan katedraal-ramen. Het herinnert namelik daaraan in zóverre dat wij de bedoeling dier kleurenwerking terstond vermoeden. - Jaja, zo met 'n knipoogje van schalkse verstandhouding!: ‘we hebben je dóór; laat ze d'r maar eens lustig inlopen!’
Voor het overige herinnert het ons aan die primitieven in niets.
De geest - waaruit dit werk ontstond - is niet als bij die primitieven groot en nobel, allerdiepst-verhelderd en stil; de geest van dit werk is schamel en leeg, niets zeggend, als de geest van het werk van Schiestl. Het erge van dit werk is nìet, dat het nergens de ouden benadert (dat is onmogelik), het erge is: dat dit werk, in wezen, verwant is aan het werk van Schiestl.
Dit werk is ook: zeer rommelig, rumoerig, het laat geen konsentrasie toe. Ook hierin staat het zeer ver af van de ouden, en ook zeer ver van de eenvoud die de modernen zoeken. - Kwam het al in U op? dit werk is eigenlik al zeer ouderwets: deze enkele kleurenpracht zou alléén een wat loslippig epigoontje van '80 mogen waarderen.
Goede vrienden, wordt niet opstandig, - wilt mij nog even uw aandacht schenken.
Beziet eens in dat rechtse raam het ritme, de beweging van dat Christus-Lichaam: wat werd het erbarmen, het zegevieren, de vreugde, de rijkdom niet plat aangevoeld en uitgebeeld: wat werd dat ritme grof en alledaags, het mist ook alle beschroomdheid. - Beziet eens die priester die de H. Communie uitreikt; wat een dom, wezenloos geval die priester met die jongen, (deze twee zeer voorname figuren)! - Maar beziet, beziet vooral de motieven die rond de hoofdvoorstelling werden aangebracht: een swies die de kerkpoort opent, kindertjes die naar binnen rumoeren, een dikke monseigneur, een drietal heren (zo van dat soort als de herders op de omslag van het Kerstnummer van ‘de Gemeenschap’), mannen die ijverig en lustig aan het klokkezeel trekken (hoog