Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 395]
| |
Geestelike ervaringenKoncentratie:dat is hier 't strak en wankelloos gericht staan van onze aandacht op ons einddoel, op onze vereniging met God. Over dezer allernoodzakelikste opmerkzaamheid heeft Gerard Panhuijzen gesproken op de zomerbijeenkomst te Nijmegen in 1925: gelukkig zijn deze woorden bewaard gebleven, en als bijdrage opgenomen in 't laatste Annuarium der R.K. Studenten. (Zie bladzijde 114). 't Is belangrijk dit overtuigd en helder proza te overwegen. Want we vergaan zo gemakkelik aan de schijn der dingen. En wat al beletselen buiten en in ons, om de diepere betekenis van 't leven gevoelig te beseffen en blijvend te beseffen, zodat zij ons denken, voelen en willen beheerst: zij alleen. Genotzucht ontneemt ons de lust tot dit indringend en daarom inspannend besef: de zorg voor materiele welstand ontneemt ons de tijd ervoor en de nodige rust, terwijl 't hartstochtelik voorstaan van 'n sociaal, kunstkrities of van 'n andersoortig stelsel de aktie beminnen doet om de aktie, en verdeeldheid brengt tussen God en ons werk: die één moesten zijn. De zuivere orientatie: dat is toch wel 't allereerste in 'n gezond geestelik leven, wanneer dit niet wil ontaarden in de kultuur van 't bijkomstige, in 't farizesme of 't dilettantisme. Maar wat is 't dan verbijsterend te bemerken, dat deze overgave aan de werkelikheid, de aanvaarding van 't leven als dienst van God, zo zelden geschiedt, en dat zij nog maar al te veel en bij al te velen geldt als 'n uiting van hoge geestelike kwaliteit; ofschoon er niets is zo elementair, zo als van zelf sprekend, zo onmiddelik vootvloeiend uit onze menselikheid. In veel onderwezen zijn we hierin maar al te zeer dom gehouden, dat er maar één ding noodzakelik is: God dienen: en dat de rest waarde heeft, als 't bijdraagt tot dat dienen. En als dan opeens 't verschrikkelike geschiedt, dat we ontdekken: hoe zeer we bedrogen zijn, dan kunnen we eerst begInnen met ons te zuiveren van zoveel jaren heidens-kristelike beschaving, ons eerst gaan ontvormen, om dan pas ons te gaan hervormen en langzaam te worden, wat we moeten zijn. M.M. | |
De ziel van elk apostolaat.Pater Martial Lekeux heeft 't leven van z'n zuster Maggy geschreven: waardoor we 'n prachtig voorbeeld van modern meisjes-apostolaat zijn rijk gewordenGa naar voetnoot1). Ik wil bij 'n volgende gelegenheid terugkomen op dit boeiende boek, dat na enige jaren al reeds z'n 74ste uitgave beleeft. Ik bepaal me nu tot de bespreking van 't 8ste hoofdstuk, dat tot opschrift draagt: 't Geheim van Maggy. Want inderdaad: er school 'n geheimzinnige kracht in dat zwakke onderwijzeresje: 'n geheim, dat belangrijk is te achterhalen, omdat 't de verklaring geeft van dit merkwaardige feit, hoe dit meisje: ‘er in geslaagd is om haar ideaal mee te delen aan 'n talrijke groep mensen, op 'n weerspannige en ruwe omgeving 'n overwegende invloed uit te oefenen, alle kwade onwil te overwinnen, en honderdtallen van bekeringen te bewerken.’ | |
[pagina 396]
| |
Juist in deze tijd, nu de roep om meisjes-apostelen niet enkel in de grootsteden gehoord wordt, maar ook in de mijn-streken met de dag al duideliker en duideliker weerklinkt, is 't gebiedende eis ter voorkoming van mislukking door een in dit geval uiterst gevaarlik sociaal dilettantisme, de diepere oorzaak na te gaan, waardoor deze meisjes-apostel zo schitterend geslaagd is Wat is haar geheim? Eenvoudig dit: ‘Maggy was apostel, omdat ze heilig was: ze slaagde, omdat de eigelike bewerker van haar daden niet zij was, maar God was’. Ze had gebreken, 'n massa zelfs, en zo opvallend, dat velen haar niet naar waarde schatten en sommigen zich zelfs ergerden. Maar dit éne had ze bereikt - en dat is haar grootheid, haar heiligheid -: ze had zich onvoorwaardelik overgegeven aan God en liet zich gebruiken zoals Hij dat wilde. Daardoor wist ze zich zelf te bewaren tegen wat Pater Lekeux terecht genoemd heeft: de grote moderne ketterij: l'hérésie des oeuvres: ‘waardoor de mens in z'n gedrag prakties bevestigt, dat hij bekeert en niet God’, meer vertrouwen heeft in 't natuurlik middel - toneel, fanfare, voetbal, enz. - dan in 't allereerste bovennatuurlik middel: z'n zelf-heiliging, z'n zelf bovenal kristen zijn: en z'n werken daarom besmet met eigenliefde, waardoor ze ongeschikt worden om Gods Rijk te verbreiden. Maggy eenvoudig en niets anders dan instrument in Gods hand: dat is geen kleinigheid in de praktijk. Maar 't is de eerste voorwaarde van 't katoliek sociaal werken. ‘God alleen doet 't goede, de Geest blaast waar Hij wil en Hij heeft niemands hulp daarvoor nodig. Alleen dit éne, daar kan Hij niet buiten: de overgave van ons hart. God schiep de mens in 'n gedachte van liefde, buigt Zich naar hem over en luistert aandachtig naar 't ritme van z'n hart; en indien dit hart klopt als Zijn eigen Hart, dan heeft die mens z'n zending volbracht. Sinds God dit wonder van stoutmoedigheid heeft aangedurfd, om tegenover zich zelf, 't enigste en soevereine willen, 'n vrij schepsel te plaatsen: sinds dat feit heeft Hij nodig, om Z'n plannen op 't heelal uit te werken, dat dit schepsel, wat Hem voor 'n tijd ontsnapt, uit eigen beweging zich weer overgeeft aan Zijn hand, en uit liefde z'n eigen wil gelijk maakt aan Gods wil. God neemt dan die wil over: al 't geen die mens doet, neemt Hij voor Zijn rekening: zo wordt die werkzaamheid goddelik, en krijgt 'n bovenmenselike doeltreffendheid. Met de liefde, die de mens God aanbiedt, bewerkt God de genade, en deze genade verbreidt Hij over de wereld. En dat is heel 't apostolaat’. Als we eens wat minder dachten, dat God ons nodig heeft, en wat meer tijd en toeleg besteedden om Hem lief te hebben: dan begonnen we zo langzaam aan op Maggy te gelijken. Wat is haar voorbeeld biezonder aktueel: nu ook 't apostolaat herziening nodig heeft. M.M. | |
Niet goed gelezenIn de Kroniek van Kunst en Letteren van ‘De Morgen’ 20 Mei 1926, schrijft Gerard Knuvelder over ‘Levensvernieuwing’. Persoonlik heb ik veel reden om voor deze bijdrage dankbaar te zijn. Toch meen ik er tegen in te moeten gaan, omdat ze onjuist is in sommige delen, wellicht uit journalistieke haastigheid. Gerard Knuvelder is ‘bitter teleurgesteld’ over de Delftse student Cor Hesseling, die onder de minder gelukkige en wat romantiese tietel ‘Blauw-Korenbloemen’ in dit maandschrift geschreven heeft over de drankbestrijding.Ga naar voetnoot1) Niet echter om dit feit in zich is deze bittere teleurstelling, Doch de redaktie van Roeping had aan deze bijdrage 'n voet-nota gevoegd, ze | |
[pagina 397]
| |
schreef: ‘Dit betoog van de Delftsche student Cor Hesseling beschouwen we als 'n merkwaardige uiting van jong katoliek leven, zoals zich dat bezonnen, offerzuchtig, sober, afkerig van uiterlikheid, begerig naar waarheid en reine vreugde, voltrekt in telkens al meerdere. Dit artiekel vestigt de aandacht vooral op de drank-onthouding, terecht beschouwd hier als 'n onderdeelGa naar voetnoot1) van één groot streven om te komen tot 'n nieuw en geheel katoliek levensinzicht van de personen, en tot 'n nieuwe en katolieke gemeenschaps-stijl voor ons geslacht en de toekomst. Zó - en dat is naar waarheid - voorgesteld, zal deze abstinentie voor de jongeren veel grooter aanvaardbaarheid verkrijgen: ze vindt terstond plaats in zijn eigenaardig levensinzicht, dat van 't aparte en negatieve niet houdt, maar samenvatting wil en reële waarde’. Wie nu enigszins de Sobriëtasbeweging, vooral in de laatste jaren gevolgd is, de nood aan intellektuelen in deze beweging nog onlangs vernomen heett o.a. van Dr. Ariens, en tevens iets afweet van de aandrang - hoe langer hoe meer - naar een nieuwe koers, naar ‘'n gewijzigd, doch niet veranderd krijgsplan’:Ga naar voetnoot2) zal de beteekenis van deze redaktionele bemerking ondanks haar kortheid terstond aanvoelen en naar juiste waarde schatten. Niet aldus Gerard Knuvelden. Ziehier de uitwerking in hem van deze voetnota. ‘Een artiekel van 'n student werd ons aangekondigd als een merkwaardige uiting van een in wie de nieuwheid van leven een profeet vond. Wij stáán hunkerend in gespannen verwachting uit te zien naar de moedigen die ons de eerste druiventrossen zullen brengen uit et beloofde land, de moedigen, die de barre tocht bestonden dwars door de eenzame woestenij van et moderne leven naar et land der ziel, dwars door de temptaties van et vleesch naar et rijk van de geest, met de rug gekeerd naar Satan òp naar God, wij stáán in gespannen verwachting, hunkerend naar elk woord méér dat getuigt van bevrijding, elke daad van vrijheid, elke franke moed die blind voor de lafheid, waarin wij ons moesten omspinnen laten ‘om te kunnnen leven’, hun ziel dragen in de vlagende storm’. Wat is dit overdreven, nietwaar? en wat 'n zonderlinge reaktie op die eenvoudige inleiding der redaktie! Vervolgt dan Gerard Knuvelder: ‘Maar bitter, bitter worden we teleurgesteld als we dat ‘nieuwe leven’ zien vergroeien tot 'n bleeke, bloedloze schim die aan ons voorbij dwaalt en verdwijnt, als de goede bedoeling een karikatuur doet verschijnen van et leven, omdat de geluksprofeet amechtig slechts te prevelen weet over de blauwe korenbloemen der drankbestrijding. Dáár gaat et toch waarachtig niet allereerst om in deze tijd van fanatiek vandalisme, van verwoesting en scheuring, nu de mensheid afgerukt wordt van et waarachtig Godsbeleven, afgerukt door de wilde, dronken makende fascinatie van de misdaad tegen God; dat in deze tijd 'n student nog wel! een blijmoedig, blank-argeloos, schaapjes-blij betoog gaat schrijven over de drankbestrijding is 'n grijpen naast de werkelikheid, naast et hart des levens, naar de franje. ‘Kristus heeft me niet gezonden om te dópen (en hoeveel voornamer is dat in vergelijking met drankbestrijding) maar om et evangelie te verkondigen’. Vanaf de daken zult ge et evangelie verkondigen: om het te beleven in stille ingetogenheid, maar met welk een vurige, brandende liefde van God in de wil. ‘N'oubliez pas que vous êtes des mérovingiens, des féodaux, que dis-je? des primitifs’, staat gesieteerd in 't zelfde Roeping-nummer. En stel U voor, dan, een drankbestrijdende merovinger. | |
[pagina 398]
| |
Tegenover welke nieuwheid van leven is vol te houden: deze eed op de drankbestrijding? Laat ons de zwaarden kruisen, en op et kruis zweren: dat de daad, die et evangelie leert, en die daad alleen ‘onze taak is, waardoor de wereld gered gaat worden, de taak die wij volbrengen zullen’. * * * Ik wil Cor Hesseling tegen dit heet proza niet in bescherming nemen: de amechtige geluksprofeet heeft adem genoeg om dat zelf te doen... als hij et nodig acht. 't Is hem trouwens gemakkelik èn omdat hij als 'n voortrekker in de Heemvaart aan verweer gewend is, èn omdat hij in 't tragies geval, dat ons op heden bezig houdt, slechts te verwijzen heeft naar zijn bijdrage, ze voor de twede maal ter lezing aan te bieden op hoop van wat meer aandacht in de lezende Knuvelder. En toch is de heer Knuvelder van drankbestrijdiug volstrekt niet afkerig: ik meen zelfs, dat hij geheel-onthouder is. Maar daarom verwondert me des te meer zijn klaarblijkelike onkunde inzake eigentijdse drankonthouding, die zich volstrekt niet poneert - ook niet in Hesselings bijdrage Waar staat 't dan?? - als DE bevrijdster uit de ontaarding, wel echter - en dit zal Knuvelder toch zeker aanvaarden, hoop ik - als 'n onderdeel, en 'n noodzakelik onderdeel in 't grote en zich op veel manieren uitende streven uaar levensvernieuwing. Gerard Knuvelder, die op 't kruis zweert, ‘dat de daad, die et Evangelie leert, en die daad alleen ònze taak is’, zal bij 'n weinig kalmte toch ook wel aanvaarden, dat de soberheidspraktijk ook 'n evangeliese daad is: maakt zij niet 't enig-noodzakelike in 't leven mogelik: erkenning n.l. en volbrenging van Gods wil? Aan hem, als geheel-onthouder, kan ik verzekeren, dat hij al 'n mooi stuk van de taak volbrengt. En weet hij wel, dat hij als zodanig Sint Jan de Doper tot patroon heeft, van wien de engel getuigde: Want hij zal groot zijn voor den Heer, en wijn en bedwelmende drank zal hij niet drinken’. (Luk. I. 15.) En zal Knuvelder volhouden, dat 't deze heraut van het Nieuwe Leven bij uitnemendheid, zo dwaas stond? ‘Stel u voor, dan, een drankbestrijdende merovinger’, zo zegt hij niet zonder scherts. Ik kan en wil dit heel graag doen: ik ben zeker, dat 't niet onnozel is. Maar wat wel onnozel is: aandringen op levensvernieuwing, en menen, dat deze in onze tijd mogelik is zonder drankonthouding. M.M. |
|