* * *
De neiging tot stabiliseeren, waarvan hierboven gesproken werd, is oorzaak geworden dat men de vrije fantasie onderdrukken ging, en de verstandelijke vormgeving begon te beschouwen als de hoofdzaak. Hierbij sloot zich aan de heldenvereering, die het behoud en de ondergang van elk onmachtig tijdperk is. Men staarde zich dood op de luister der fantasie van groote voorgangers. Zèlf hadden de epigonen niets groots, geen enkele eigen visie. Toen gingen ze analyseeren hoe de ‘klassieken’ het gedaan hadden. Ze gingen schoonheidsregels zoeken, of liever, ze gingen trucs in elkander zetten, schablonen maken, leege vormen overnemen, waarvoor ze zelf geen inhoud hadden, en hun ‘kunst’ werd een vooze. leven! ooze banaliteit. ‘Het gebruik’ werd de groote schoonheidsnorm, en naarmate het schabloneeren toenam, slonk de vrije fantasie.
Niemand durfde meer buiten de enge perkjes der theoretici wandelen. Gij zult geen kwint- of octaaf-parallellen maken, noch kwarten- of secundengangen. Een querstand is verdoemelijk. ‘Men’ moduleert alleen maar naar een verwante toonsoort. De septiem daalt steéds. En zoo nog veel meer. Het waren wetten van Meden en Perzen, die àllerlei kleine nevenwetten kregen. Elke harmonieleer, elk leerboek van contrapunt en compositie staat er vol van.
Men oefende zich in de driedeelige liedvorm, de ouverture- en sonatenvorm, de rondo-vorm, en tientallen meer. Men had een aparte, vastgemetselde koorsatz. In de instrumentatieleer kon men schema's vinden van wat ‘klìnkt’ en niet klinkt. Het kwam zóó ver, dat wie al zijn boekjes goed kende, en zich wat handigheid had eigen gemaakt, niet meer dan zèlf een motief van twee maten behoefde te vinden, en verder automatisch alles kon invullen tot een groote vierdeelige symphonie.
En die handigheid kreeg de dikke naam van ‘vormbeheersching’, wat dus niets anders was dan een lange aaneenschakeling van trucs en trucjes.
De groote meesters weken natuurlijk telkens af van de schoongemaakte paadjes. En tijdens hun leven hebben ze er genoeg over moeten hooren: Mozart, die bij zijn eerste pianosonate van zijn vader - tòch een nobel en rechtschapen man - op z'n kop kreeg; Beethoven, die meermalen uitgefloten is, en door tal van critici beschimpt; Wagner, die zelfs is moeten vluchten uit Nürnberg, en die zijn heele leven tegen de philisters heeft te kampen gehad; Strawinsky, wiens ‘Sacre du Printemps’ bij de eerste uitvoering bijna een oproer veroorzaakte; Satie, die zijn heele leven lang nooit door de officieele musici au sérieux is genomen, en hoeveel anderen al niet.
Wanneer ze dood waren en beroemd, - en dat laatste gaat ongemerkt, voordat de massa het zelf goed beseft - dan voerde men hun meesterschap als verontschuldiging voor hun eigenwijsheid aan. Maar wee hem, die hun consequenties durfde trekken.
Tegen dit miscrediet nu van de vrije fantasie, van de vrije kunst, - een nooit gestorven traditie van de Middeleeuwsche artes liberales - is een jonger