| |
| |
| |
De groote drijver
8e Perspectief.
(Centraal Azië. Een groep vorsten).
We moeten snel besluiten. De kansen werden met den dag slechter. Japan dat onze rijzende macht vreest, keert zich tegen ons. De onzen bezetten goede landen, wij willen die houden.
Laten we een conflict met den Drijver zoeken en tegelijk de hulp der Portugeezen, Spanjaarden en Provençalen inroepen.
Bied ook een bondgenootschap aan.
Aan keeren der kansen geloof ik niet.
Toch goed dat de macht van dien laffen rekenaar teneinde loopt.... Zoo waren onze oude keizers niet.
Zoover hebben die ons nooit gevoerd.
Wat voor jou, panterziel, om met dien sluwen cijferaar te dweepen.
| |
2e Tafereel.
(Kapel als in 5e Tafereel. Vallende nacht. Holset is gevangen en wordt door eenige soldaten bewaakt)
| |
1e Tooneel.
Holset. Geestelijke. Wachter.
Gij wilt U wel even terugtrekken. Vluchten kan ik toch niet. Dat is ook maar beter. Nu komt de rust dra voor mij.
(Wachter trekt zich terug).
Ik geloof dat de eeuwigheid voor mij snel nadert. De gedachte verplettert mij toch niet. Groot heb ik mij nimmer gevoeld; alleen kon ik niet blind ervoor wezen, dat de meeste anderen nog kleiner waren dan ik.
Verneder U in deze stonden.
Ik heb altijd waar willen wezen, en ongedwongen zien en voelen. Voor God
| |
| |
moest ik dan nederig zijn, voor de menschen niet altijd. Het oogenblik komt nabij waarin God zal oordeelen over mij, naar den staat waarin ik de eeuwigheid zal worden ingestooten. De raad der momenteel winnende legeraanvoerders zal binnen een half uur vonnis vellen. Laten wij van het einde spreken. Ik wil gereed zijn.
De ban werd niet opgeheven, daar zorgden vrienden voor.
Dan kan ik Uw biecht niet hooren.
Er is immers doodsgevaar. Gij begrijpt wel hoe het vonnis zal luiden. Vóór de opstand onderdrukt kan wezen, moet ik verdwenen zijn.
Hebt gij berouw over het ontzettende kwaad dat gij hebt aangericht. Zooveel millioenen dooden en gewonden, zooveel ellende en roof, kerken en kloosters en steden verwoest, Godgewijde maagden onteerd....
Weet ik dat allemaal niet beter? Ik wil berouwen al wat voor God kwaad mogen wezen, ook al ware het de daad waarvan ik de groote glorie voelen blijf tot in het opperste moment: de dood. Ik wil betreuren al wat strijdig was met Gods wil, ook al kan ik dat niet inzien. Ik erken mijn inzicht als onvolmaakt en troebel en verwerp wat slecht zou wezen, omdat het tegen de hooge wijsheid en goedheid Gods indruischt.
Nog altijd niet. Ik heb heel mijn leven onder een lichte narcose geleefd, die voor mij bijna pijnloos deed wezen wat anderen als felste leed voelden. Zoo sta 'k nu voor het einde. Ik drijf er heen zonder het goed te kunnen begrijpen. Toch voel ik de huivering van het geweldig mysterie door mijn leden dalen... Neemt gij vrede met mijn zielstoestand, laten wij dan even naar den biechtstoel daar ginder gaan.
(Beiden terzijde af).
| |
2e Tooneel.
Lotte, Darkhine.
De wachters behooren tot een opstandig regiment uit zijn land; ze laten zich misschien bepraten.... Waar is hij?
| |
| |
Denk je waarlijk dat hij verloren man is?
Nu de Aziaten zien hoe snel de opstand Rusland nadert beginnen ze voor hun macht te vreezen. Hun verraad lijkt me maar schijn; ze willen van twee kwaden het minste kiezen.
Als de opstand in Midden Europa nog bedwongen kan worden?
Ik geloof niet meer eraan. Onze hoofdmacht trekt in paniek terug. Het zou hem toch niet meer redden. Iedereen weet dat met hem de organisatie van den inval neerstort.... ik geef hem dus geen half uur meer.
Dat alles is de schuld van die slet.
Ze gelooft het en wil het andere doen gelooven. Zeker heeft ze een funesten invloed gehad op onze Budhistische en Mohamedaansche bondgenooten!... Maar de fatale slag viel toch in het Westen.
| |
8e Tooneel.
(Vorigen, Holset, Geestelijke.)
De koude der naderende eeuwigheid vriest al het kleine en onreine weg uit mijn ziel. Alles is nu geleden en bijna voorbij. Ik dank jullie wel. Jou Darkkine voor je wilde begeestering: Ik wees maar het doel en in de verte soms de wegen erheen, maar door jou zangen werden onze millioenen erheen gedreven. Je directe hulp overal en op alle momenten maakte mij ook veel mogelijk.
(tot Lotte.)
Jou dank ik voor iets heel reins en heel heiligs! In mijn nabijheid heb ik jou, wild, vogeltje van zeven jaar her stil zien worden.
Maar ik leefde onder te veel bewegingen tegelijk, te veel geest voor het gevoel, te veel gevoel voor den geest; te veel van lagere orde soms voor de hoogere, teveel van de hoogere voor de lagere, altijd gesplitst in evenmachtige deelen. Dit is voorbij. In de reinheid van dit groote moment zie ik helder en dank je voor de kleine diepe weldaad van je trouwe aanwezigheid.... en van iets beters, dat nu heilig blijkt, vooral nu... dat ik meen te mogen danken.... zóó....
(kust Lotte op het voorhoofd).
als ik vroeger had moeten doen. Schrei er niet om... 't Is beter zoo. Ik ga van je weg met de zuiverste herinnering. Ik hoop dat je ook van mij...
(Lotte omhelst hem hartstochtelijk).
| |
| |
Ja... zoo kunnen de levenden doen... Ik voel me zoo al niet meer.... God behoede je... denk ook jij aan de eeuwigheid.
| |
4e Tooneel.
(Vorigen Warja.)
Durf je je laten zien, reptiel?
Wees stil... Niet onrechtvaardig zijn. Wat geschiedde moest toch eenmaal gebeuren. Ze kan het enkel hebben verhaast. Ze verwekte passief verraad; het Westen zelf zal mij richten.
De eer van je overwonnen te hebben poog je me afhandig te maken.
Je hebt je gewroken... verslagen hebben mij mijn eigen rasgenooten. Toch heb je aan mijn noodlot meegewerkt, wees tevreden. Overwonnen in mij heb je enkel eenmaal het beste van mijn gevoel.
Het is nu diep genoeg voorbij... Ik verwijt je overigens niets.
Ben je dan zoo tevreden met wat komen gaat?
Liever met mezelf en tien minuten tijd mensch, dan nog dertig jaren met jou....
Ga nu... wacht nog een half uurtje buiten, dan ben je volkomen voldaan.
Weg of je gaat hem vooraf.
Dat... heb ik toch niet zoo gewild....
| |
5e Tooneel.
(Vorigen, Hooge raad der Westersche legerleiders.) (Zij nemen plaats achter een tafel).
Gij zijt de Groote Drijver? Uw naam...
| |
| |
Mijn overleden ouders lieten mij een onbesproken naam achter. Die blijve onbekend tot de toekomst over mij heeft geoordeeld. Ik noemde mij van Holset; de wereld scheldt mij als de Groote Drijver.
Gij weet wat dit moment beduidt.
In elk geval voor mij het einde. Dit verhoor zij dus kort. Wat ik deed weet gij allen bij ondervinding; hoe gij over mijn werk oordeelt is mij bekend.
Zestig millioen dreef ik uit Europa.
Eeuwen lang kunnen de volken vrij weer bloeien en behoeven de moeders niet met angst hun zonen volwassen te zien worden.
Spreekt gij van de moeders? Wien hebben ze feller gevloekt?
De moeders der komende tijden zullen mij zegenen. Ik heb geen berouw over de wereld zooals ik die heb laten worden.
Gij moet mij snel veroordeelen, ik begrijp het. Mijn dood dient een fait accompli te zijn voor de krijgskans wenden kan. Ik laat U mijn erfenis.
Spot niet in dit oogenblik.
Ik sta al buiten het leven en spot niet meer. Werkelijk U allen vrienden en vijanden van het moment, laat ik mijn erfenis, de groote gedachten van orde in de bewoning der aarde en van den strijd tegen de woestijnen. Doch maakt nu haast; spreekt uw vonnis: De Groote Drijver zal sterven.
Gij hebt het zelf uitgesproken.
Ge behoeft me niet meer te vreezen. Van U vraag ik clementie voor mijn profeten als ze U in handen mochten vallen; van mijn profeten vorder ik ze bij voorbaat voor U wanneer de kansen mochten keeren.
Er zij nu een einde aan het groote scheiden, aan al die tranen en dat bloed.
| |
| |
Waarom verdedigt gij U niet? Ge kunt toch bewijzen voor een ideaal te hebben gestreden dat tot heil moest worden voor allen. Ge hebt toch zonder eigenbaat....
Waartoe zou dat pleiten dienen? Mijn dood moet immers de moreele catastrophe beduiden....
(tot rechters)
Ge hebt mij m'n vonnis laten uitspreken, binnen hoeveel tijd moet dat worden uitgevoerd?
De zaken staan voor de onzen nog zoo slecht niet, merk ik. De gunstige wending zal ik intusschen niet meer beleven. Hoe eindig ik?
Dat dit zoo zou geschieden heb ik vroeger wel eens vermoed... Ik dank U... Ik moet tot God... Dat stukje weg tot hem dat nog over de aarde gaat, wil ik ook vrij tot hem opblikken. Mijn dood zij als mijn leven: een snel opstijgen gevolgd door nog schielijker val. Laat de stuurinrichting eener vliegmachine voor een oneindige vlucht omhoog stellen in de richting van de Karpathen.
(Raadsheer geeft fluisterend bevel aan een der rechters die heen gaat).
Ik dank U nogmaals. De gruwel eener executie bleef mij bespaard. Nu zal de natuur zelf mij dooden, door bevriezing of snellen val. Ze doet het duizend maal per dag voor anderen in de huizen op wel wreeder wijze.
Wij eeren uwe grootheid toch.
Ik ben geen held. Ik heb zelf niet gestreden; dat liet ik anderen doen. Ik ben een sluwe idealist geweest, koppig, flegmatiek en wat berekend.
Als gij zijn grootheid eert, kunt gij hem niet verbannen?
(Het gerucht van den motor eener vliegmachine wordt hoorbaar).
En ik zie het bliksemen in de verte!
| |
| |
Boven het gebergte? Misschien zal de bliksem zelf mij richten. Vergeve God mij deze laatste ijdelheid.... ik ga....
(Hij drukte Darkhine innig de hand. Lotte komt nader en valt hem half onmachtig in de armen).
God bescherme je.... Het moet zoo zijn.... Ik vermoed dat het leven lieflijk had kunnen wezen.... Als ik je vroeger zóó had gezien....
Leefden nu misschien millioenen menschen nog....
Herinner mij niet daaraan.... Ik heb dat niet gewild.... Geen vrede kwam ik brengen maar het zwaard....
Verzoek God niet meer in dit moment en met die woorden.
Gij hebt gelijk.... God zij mij genadig, zoo ik dwaalde.... Mijn geloof in mijzelf en in mijn zending aanvaarde Hij als mijn hoogste en laatste offer.
(Hij zoent Lotte nogmaals op het voorhoofd).
Vaarwel.... Vaarwel....
(Darkhine voert Lotte weg).
Ik dank U allen.... En gelooft mijn laatste woord: ik heb het goede gewild.... ik vrees zelf soms: op een slechte wijze.
Vrede zij die van goeden wille is geweest.
(Allen af).
| |
9e Perspectief.
Pas in een hooggebergte. Men ziet een monument voor den Grooten Drijver, waarop hij staat niet den aardbol op de handen. Op het voetstuk leest men in groote letters: ‘Er zij orde in de bewoning der aarde’. Vele hooggeplaatste personen zijn voor het monument verzameld. Terzijde daarvan en daarachter volk.
Een kardinaal treedt naar voren om een feestrede te houden.
Nu, na vijftig jaren, weten wij rechtvaardiger te oordeelen. Na een halve eeuw vermogen wij eerst de groote lijnen te zien van zijn werk, een werk dat wij allen moeten voortzetten, zij het op vredelievender wijze. Zijn ideaal was groot en waar hij zondigde, zondigde hij toch uit liefde. Tot veel kwaad was hij enkel maar aanleiding. Veel en slechte dingen werden in zijn naam verricht, waarvan hij nimmer iets vernam of niet de juiste toedracht. Valsche theoriën
| |
| |
werden hem in den mond gelegd, ofschoon hij ze nimmer leerde. De banvloek die hem trof, gold niet zijn doel, doch de in zijn naam gebezigde middelen en datgene wat voor zijn leer werd uitgegeven. Hij zweeg te lang, om zijn doel alweer. Ons klaarder weten laat ons helderder oordeelen dan toen mogelijk was, en hier - waar de bliksem zijn tocht tot God even brak, waar zijn ziel werd teruggekaatst tot haar Schepper - hier mogen wij thans met zuiver hart een krans leggen op het graf van hem, wien veel zal worden vergeven, omdat hij veel, omdat hij al zijn medemenschen heeft liefgehad, op een ruige wijze weliswaar, doch zonder zucht tot eigenbaat. Hij ruste nu, gelouterd, in God.
Tusschen de kransen der republieken van heel de wereld leg ik thans er een met de wit-gele kleuren.
(Door kardinaal en anderen worden kransen gelegd aan den voet van het standbeeld. Plots dringt zich een dame met een bloemstuk door de menigte. Als de kardinaal deze ziet, leidt hij haar tot aan het monument).
|
|