| |
| |
| |
Charlie Chaplin verliefd
III
'n Week later.
Het schijnt dat Charlie het verleden overwonnen heeft!
Losjes en vergeten neuriet z'n rottinkje.
Een bezadigde voldaanheid schijnt zich van Charlie te hebben meester gemaakt.
Maar z'n montere zelfbeheersing wordt bruusk overrompeld en te grabbel gegooid door een dikke zuil waar hij pardoes tegen aanloopt. - Naast hem onderdrukt geproest. Angstig en indringend tasten zijn wantrouwige ogen van den een naar den ander.
Was het niet gisteren avond dat hij haar portretje vond (verkreukeld en verfomfaaid op de vloer van deze dancing). Hij had het maar 'ns opgeraapt moest 't toen snel en gejaagd tussen z'n kleren moffelen.
En vanacht heeft hij zo zonderling gedroomd. Heel in diepte, in de vreemde droom-stilte van een dommelende bloemen-diepte was zij geweest. Bijna onvindbaar. Maar Charlie's stille ogen hadden dadelik op haar gerust. -
Zij leek een kleine oosterse prinses. Slank en lenig lag haar gestaltetje tussen bloemen genesteld; haar vingertjes gleden mijmerend over de plooien van haar kleed; een hand rustte onder haar hoofd. Totdat haar gestaltetje even als een ritseling bewoog en zij haar hoofdje verrast en luisterend hield opgeheven. - Duizelingwekkend hoog was Charlie in een kleine zachtjes ronkende aero aangegleden. - - - Ineens hing hij vlak boven haar, sidderend en deinend als een libel in haar snorrende vleugels. - - - Toen had zij haar slanke blanke armpje naar hem opgeheven, en één, ondenkbaar zoet ogenblik bloemden haar vingertjes stil en koel aan zijn bevende lippen - en dàn, dan òp, met een ruk òp, dán, in een té overmachtig-jubelende vreugde, z'n ronkende aero steil omhoog-gedreven, tot heel, heel hoog in het hemel-blauw; en in een zingende triomf over leven en dood volbrengt hij daar, voor haar, z'n diepe looping the loop. Plotseling wervelt hij omlaag als door een zuigende angst-koker; hij stort door ledige ruimten, hij gaat in die vreemde, doodstille ruimten ergens te pletter slaan.
Die vroege ochtend is Charlie in zijn kleine vriendelik vertrekje met bonzend hart ontwaakt.
Ja, - en nu loopt Charlie hier, waar hij het portretje opraapt, terwijl alles in hem zingt als een bedaagd en genoegelik burger te wandelen. Kom - hoe zouden dan niet soms zijn ogen even gaan lichten en lachen, hoe zouden dan niet zijn grote lompe voeten soms plotseling moeten gaan, voorzichtig en ingehouden als de hoeven van het ezeltje dat Jezus droeg. -
O! Charlie's onuitputtelik geheim! Charlie's onuitsprekelik geluk! - Hoe zou zijn stokje niet bij wijlen speels en licht het ijlste pianissimo gaan wiegen. Hoe zou Charlie niet, bij die àl te onverhoedse vreugde-overvloed, niet 'n enkele
| |
| |
maal, op het punt hebben gestaan z'n dwaze bolhoedje de lucht in te wervelen of neiging gevoelen - hij is nu eenmaal wat buiten z'n gewone doen - nu 'ns triomfantelik uitbundig al die mensen langs te branieën! Want er speelt en schuifelt zoveel dwaze muziek in hem, er zingt zoveel schalkse pret, en jodelt zoveel popelende overmoed - en dan ineens is alles stil, voorzichtig-stil, als 'n naderen ademloos, als 'n ademloos luisteren, wijd-stil, licht-stil als een verzinken, 'n moe wegzinken in zoete overgave.
En sourdine! en sourdine!
Zijn nerveuze handen frommelden geschrokken aan zijn jasje. Verward wijkt hij achteruit. Stoot tegen iemand op. Scharrelt kleintjes naar terzij. - Charlie staat stil en ontzet vooruit te staren.
En opeens sloop hij vooruit. Sloop hij onverhoeds en behoedzaam enkele stappen vooruit als een gesarde leeuwin.
Maar Charlie heeft zich snel, maar niet gehéél in bedwang: even later speelt weer zijn rottinkje losjes en argeloos, even later wandelt hij weer als 'n nadenkend zakenman - maar ach, zijn ogen, zijn grote donkere ogen: daarin bleef zoveel verdwaasde angst, zoveel hopeloos verdriet. Hij heeft zich herinnerd: zij, Georgia, is maar iemand wier portretje de omslag van een feestprogramma sierde, wier portretje Charlie van de vloer heeft opgeraapt, gescheurd en verfomfaaid; hij heeft zich herinnerd de vinnige afdruk van een klein spits schoentje dat de zachte buiging van haar halsje schond. - Daar is ze, daar zit ze, en een grove kerel tegenover haar.
Charlie gezicht is stil en ontzet.
Hij vingert z'n jasje los, hij knoopt het weer haastig toe.
Er fonkelt een vermetele, krijgshaftige gedachte in zijn ogen.
Maar datzelfde ogenblik is Charlie weer stil en ontzet, beeft er een donkere angst in zijn ogen; zijn handen gaan langzaam omlaag.
- Georgia.
Schreit nu dit moedig hart. Och, zo snel zal zich de tere leefdrift van het vogeltje, van het tierige zangvogeltje gofferd hebben; en niemand zal zich over haar, over haar droeve willigheid, ontfermd hebben. Wat zal Georgia vermogen tegen het ruwe sinisme van die laffe bruut.
- Georgia.
Maar Chàrlie moet 'n man zijn, vooruit! Charlie zal nìets dulden! Nee! Neenee, - Charlie duldt niet dat flemende gevinger van die laffe bruut, zijn geile geglimlach bij haar droeve noodlijdendheid, bij haar zo weerloos-brekende leefdrift. Zie! Charlie rukt vooruit met grote uitdagende stappen, z'n rottinkje terzij als een zwaard; met ruiterlike moed dringt hij tussen hen in; zijn strenge, indringende ogen vragen om uitleg, en hij bekrachtigt dat met het onhandelbaar gebaar waarmee hij zijn rotting op de grond plant.
Maar een grote hand greep hem knellend vast, slingerde hem weg - en Charlie smakte ergens tot een hoopje vuil in elkander.
| |
| |
Als hij zich moeizaam opricht, is hij een beetje de kluts kwijt; hij bevoelt zijn armen, zijn benen, of er niet iets gebroken is; hij strekt z'n armen uit, daarna voorzichtigjes z'n benen, of alles nog wel werkt: hij heeft zo'n zonderlinge pijn. Hij kijkt op, schrikt, omdat er zo naar hem gekeken wordt. Dan herinnert hij zich wat er zo-even gebeurde. Hij verontschuldigt zich bevangen en onhandig met een vriendelik en handelbaar lachen; zijn ogen, het nerveuze trekken van zijn gezicht vraagt om vergeving: alles was zijn schuld: hij wist zich te zwak en te tenger om te kunnen wat hij wilde. Maar Charlie lacht zijn gevraag om vergeving: hij kan niet praten; hij wordt niet verstaan. Zie, nu glimlachen zijn ogen geruststellend: ze déden hem geen pijn; zij glimlachen om verzoening, zij glimlachen blij naar hun gelach, glimlachen naar hun afgekeerde ruggen. Glimlacht zijn mond onder de stille pijn van zijn donkere, verwonderde ogen.
Verlaten gaat hij zitten, keert droefgeestig in zich-zelve. Halen zijn handen een gebroken wapen te voorschijn: filmen taferelen herinnering voorbij:
Eens sloot zijn hand om een sterk gevest, streelden zijn vingers een stalen lemmet.
Hoor het koperen getrompetter; kleurige vendels en vlaggen zwaaien de aanvang van een luisterrijk toernooi. - Hij, Charlie, bij de schutting een teruggedrongen en schutterig ventje dat met angstige ogen het gevecht volgt. Met zìjn wapen, zijn énige (en edelst-gedreven) wapen strijdt een ander zijn nutteloos-schoon gevecht. - Plotseling is het gebroken. Een kermend jongetje drong zich onstuimig naar voren. Bevende handen strekten zich, strekten zich blind en beangst. Viel zwaar en noodlottig het gebroken wapen, het onachtzaam-toegeworpen wapen, naast Charlie's uitgestrekte handen op de grond.
Lange tijd staart Charlie droefgeestig voor zich uit. Zijn vingers spelen stil en zacht in zijn schoot over het wapen.
Glimlacht weer zijn mond, glimlachen weer zijn weerloze ogen, glimlachen lang en mijmerend naar de verten als naar verre, zachtjes-naderende muziek; strelen zijn vingers, strelen ze zacht en glimlachend (als een gebroken gitaar) dit nutteloos ontfutseld, dit nutteloos gebroken wapen.
Maar plotseling kromp hij in elkaar. Georgia's ogen glimlacht in zijn richting.
Toen, tuis, zat hij dien avond maar zalig-glimlachend, mijmerend: 't portretje in zijn ene hand en daaronder en daarlangs, en daarboven als een zacht-innig gestreel het roze papieren roosje het roosje dat hij van haar dien avond ontvangen had.
Niet lang nadien beloofde ze: bij hém het Oude in het Nieuwe te zullen vieren: zij, met nog drie vriendinnen.
Maar enkele dagen later heeft hij haar aarzelend gevraagd (in wat hulpeloze spot met zich-zelf):
| |
| |
- Weet je: ik meende verstaan te hebben dat jij.... bij mij....
- Jaja. Maar dat had ze dan toch ook gezégd, zei ze (alsof ze, gehinderd, zich iets moest herinneren).
Hij schoof langs haar. In een angstig heerlik staren. Het geluk, het grote wijde geluk kwam zo warm en met zo zacht en innig stromen aan hem op dat het een ogenblik was alsof zijn hart onder die zachte milde druk bezwijken ging.
- Neenee.
Hij scharrelt wat. Hij lacht:
- Hij dróómt maar.... Er is niets van wáár....
- Maar hij droomt niet! Het is waar! En Charlie siddert. - En ineens stuwt en breekt mateloos de onverwoestbare leefdrift door dit nooit-getemde hart:
- Het is waar. Hij droomt niet. Het leven, het leven zal ook zijn bezit zijn Ook hij mag het leven binnengaan. Ook tot hém zullen nu menschen komen, en ook hij, ook hij zal goed en zacht mogen zijn, mogen verblijden, mogen verrassen; ook hij zal een ogenblik mogen leven, bevrijd en sterk in de hoge lichtruimten van het Leven.
Maar dan is het eerste, en het allereerste, wat hij nu doen moet: zien aan geld te komen. - En in een popelend en dankbaar levensvertrouwen zwaait hij zijn schop lustiger over zijn schouder en dien zonnige morgen stapt hij er vergenoegd op uit om sneeuw te ruimen.
Huis aan huis belt hij aan, - maar nergens hebben ze 'm nodig. Dat ontmoedigt hem niet, - geenszins. Hij lacht maar. En eindelik mag hij. Er komt een schelms lachje op zijn gezicht: nòu zal-ie ze hebben. En hij veegt, veegt de sneeuw van z'n eerste huis blijmoedig voor 't huis dat ernaast staat en vraagt dan daar: of hij niet maar even die smeerboel op zal redderen - zó kun je toch ook niet blijven zitten.
Zo veegt hij, steeds meer in zijn nopjes, de hele straat en na één straat telt hij, bijna dansend van plezier, z'n geld: hij heeft genoeg, méér dan genoeg. De schop zwaat weer over de schouder, en in de middag-stille sneeuwwitte straten gaat Charlie's donkere gestalte met lichte stap, en onverstoorbaar fluit hij, langs toeë deuren en starende ramen, z'n potpouri van verbroddelde deuntjes.
Maar ineens was het er weer geweest. Ineens was het weer geweest alsof iets langzaam daalde, langzaam en moeilik als door water daalde, en waar het valt staat plotseling een grote, wijde lichtbloem stil heen en weer te wiegen Maar nog vóór Charlie het met zijn denken vast kon houden, was het weer weg.
Hij heeft een inval. Hij zal voor dien avond een heel zeldzame bloem kopen. Die zal dadelik aan Georgia opvallen, en Georgia zal er zeker blij om zijn. Georgia zal die bloem van dichtbij willen zien, Charlie zal meegaan en, zoals het dan gewoonlik gaat, Georgia zal hem iets over die bloemen vragen. Dat ogenblik dien avond zal hij alléén voor háár zijn, en hìj, met zijn bloem, alleen in haar lieve, tere denken zijn. Stil nu, het wordt zo schóon.
| |
| |
Oudejaars-avond. Langzaam gleed het Oude Jaar heen: als een hoog zeilschip gleed het weemoedig en stil de donkere verten toe.
Toen heeft hij de zes kaarsen van zijn eenvoudig feest-tafeltje ontstoken, en met dat intieme licht in de kamer en met het zien van zijn wit feest-tafeltje werd Charlie weer blijmoedig en gelukkig.
Het werd nu stil en mild op de wereld als een heldere Kerstnacht.
- Ze zal nu wel gauw komen.... Heeft hij niets vergeten.
Haastig overziet hij de tafel; hier en daar moet hij nog even iets verschikken.
Alles is mooi en verzoend, als met Kerstnacht.
Aan het plafonnetje hangen zijn zware guirlandes, rijp en vol van kleur. Gelukkig kijkt hij zijn intiem kamertje rond.
Opeens lacht hij, - als een jongen die zich in het geheim verkneukelt. Hij zou wel een gekke sprong willen maken of iets heel erg dol's doen.
Hij luistert. De dingen in het kamertje worden stil, blij stil: zoals witte bruidjes die voor het eerste in een prosessie mogen:
- Dadelik zal hier haar stem klinken, haar lieve zangerige stem; ieder voorwerp zal dan door haar geluid zijn aangeraakt en voor altijd gewijd zijn.
Zijn grote donkere ogen dromen stil en verwonderd het kamertje door. - Hij kan het nog maar altijd niet begrijpen! - Kon hij maar praten, kon hij maar iets zeggen; maar hij moet maar zwijgen en wachten, aldoor wachten.
Op de schoorsteenmantel tikt het wekkertje geduldig.
Charlie kijkt eens hoe laat het is; neemt het in z'n hand (z'n hand beeft en is koud), windt het op: na één slag stuit het sleuteltje: hij schijnt het pàs te hebben opgewonden.
- Eigenlik had ze er al kunnen zijn.... Ze heeft zich zeker verlaat. Voorzichtig gluurt hij achter het gordijn. Buiten is echter alles dicht en donker.
- Hij heeft zich zeker met het uur vergist.... Of misschien dat het wékkertje voor is....
Hij haalt haar portretje te voorschijn en haar roze papieren roosje. Als verschrokken bergt hij het weer snel weg: nu niet, nu niet. Onrustig loopt hij even op en neer, houdt stil bij het kacheltje: beurt mechanies het dekseltje van de soep die zachtjes stond te broddelen, en gaat zitten.
- O, God! Vanavond, vanavond zal Georgia komen. Alles waarvan hij dagen lang gedróómd heeft zal dadelik, over enkele minuten al, wèrkelikheid zijn.
En opeens is ze er. Opeens zingt haar blijde stem in zijn gretige ogen, zingt haar lachen door zijn bloed en naar zijn bevende hart, zingt en ruist haar blijheid als een tintelende kracht in zijn handen. - En haar ogen, o haar ogen: alles wordt feest en wijder en lichter.
Hij heeft haar mantel al weggedragen en nu staat hij vragend en in afwachting bij haar. Hij kijkt maar, lnistert maar, verwonderd en gelukkig naar Georgia's lieve stemgerucht dat in zijn kamertje is. - En kijk! de list met
| |
| |
de bloem gelukt helemaal. Wat ze nu vrièndelik lacht! - Hij vraagt of hij die bloem haar schenken mag. - Ja, hij mag het. - Ze reikt hem haar hand. Hij kijkt haar aarzelend aan. Mag hij, mag Charlie....? Maar hij màg het, hij het mag het heus: en in een bevend, ontroerd geluk bidden zijn kuise, beschroomde lippen aan haar zachte, geurige vingers....
Charlie nodigt ze uit aan tafel plaats te nemen.
Wat ze nu verrast lachen om de nieuwjaarsgeschenkjes bij hun borden.
Nu mag hij naast haar zitten; en deze hele avond zal dat zo mogen blijven.
Hij begint zich rustiger te voelen, zekerden: wat hij heeft klaar gemaakt smáàkt ze zo goed!
Nu moet hij ook toosten. Blijmoedig en moedig staat hij op: eindelik zal hij alles kunnen zeggen, heel zijn over-vervulde en dankbare hart kunnen uitspreken.
Daar staat hij. Hij denkt na. - Stil, ontzet. Hij weet niets meer: nerveus en hulpeloos zoekt hij naar al die zinnetjes die hem de ganse avond zo speels door het hoofd hebben gezongen. Zijn ogen dwalen bang en wantrouwig door het kamertje. Geschrokken en stamelend kijkt hij naar Georgia en naar haar drie vriendinnen. Maar die lachen en vinden het helemaal niét erg. Nu moet ook Charlie lachen, strelend en dankbaar.
- Ik... ik ben zó gelukkig. Hij houdt op, zoekt naar woorden. Zacht en stamelend: ik kan niet zeggen hòe gelukkig ik ben. Ik... Hij weet het niet meer. Hij hoort ze klappen en lachen. Hij trekt z'n hoofd in z'n nek en lacht, lacht zo aandoenlik-gelukkig.
Ze klinken op elkaars voorspoed in het Nieuwe Jaar. Charlie drinkt op haar gezondheid; op haar gezondheid wil hij zijn héle glas ledigen; maar hij dronk zo zelden: het is wat moeilijk, hij doet er wat lang over. Even gluurt hij over de rand van zijn glas: hij ziet hun verbazing. Verbaasd kijken zijn grote zachte ogen in hun lachende verbazing. Dan lacht hij maar méé!
Ze hebben Charlie zó gelukkig gemaakt: Charlie wil niet ondankbaar zijn: Charlie wil laten zien hòe gelukkig hij wel is. Charlie neemt twee vorken (een van Georgia en een van hem) en aan elk prikt hij een broodje (het broodje van Georgia, het broodje van Charlie). Die laat hij nu dansen zoals zijn eigen grote voeten altijd dansten, verwezen en stil dansten over alles wat zo làng zijn pijn was van dit leven. Want nù zullen zijn voeten altijd ànders dansen: de herinnering aan deze avond zal nu immers zachtjes-triomfant door heel zijn leven zingen. En ook dàt heeft hij Georgia laten zien: licht en speels dansten hun twee broodjes voor Georgia op en neer. Georgia glimlacht geamuseerd, Georgia maakt hem haar compliment: zij vindt het echt leuk, alleraardigst: wat 'n origineele kwibus! Maar terwijl de anderen lachen en praten fluistert Charlie ingehouden: Georgia, dat jij aan mijn tafel hebt willen zitten, dat ik zó lang.... bij je mocht zijn, Georgia, dat jij mijn huisje hebt uitgekozen om het Oude in het Nieuwe te vieren, Georgia, dat ik mocht... dat ik mocht...
| |
| |
o, weet je... het Leven, het... het... o, éénkeer, één keer... en door jòu, door jou...
Och.
Georgia is maar een meisje wier portret de omslag van een feestprogramma sierde, wier portretje hij heeft opgeraapt, gehavend en verfomfaaid, van een rommelige dancing-vloer. - En toen het oude jaar heengleed, weemoedig en stil heengleed als een hoog zeilschip dat de donkere verten invoer, - toen de aarde mooi ging worden en verzoend en mild als een Kerstnacht, toen heeft Charlie, tussen wat flakkerende feestkaarsen, liggen dromen, het hoofd zwaar op het onaangeroerd feest-tafeltje:
Georgia is niet gekomen.
Charlie is ontwaakt in de stilte van het kamertje. Bevreemd kijkt zijn eenzame gestaltetje om zich heen. De kaarsjes brandden omlaag. Het wit is nu niet meer wit, het licht niet meer licht: alles flakkert en schaduwt.
Verwezen staat hij op. Het is in zijn kamertje kil geworden. Hij kijkt naar z'n onaangeroerd triest feest-tafeltje.
Opeens dringt het tot hem door:
Georgia zal nu wel niet meer komen.
Hij kijkt op het klokje.
- Is het al zó laat. Hij luistert: tikt het nog?
Er rolt een traan over zijn wang.
Hij gaat naar het raam, wil nog eens achter het gordijn naar buiten zien; de ruiten zijn bevroren: zijn hand valt stil terug.
In gedachten opent hij de deur. Langzaam, moedeloos z'n bewegingen, ver van hem weg, verslagen.
Nu staat hij voor het huisje. Kijkt hij uit? Hoopt hij dan toch nog? - Het is een koude vriesnacht: een snijdende wind waait in zijn gezicht. Hij voelt het niet. - Wat wil hij nu. Hij weet niet wijt hij wil.
Dan dringt opeens het nachtelik rumoer van de dancing tot hem door.
Even later sluipt een donker en hunkerend figuurtje zwijgend en ineengedoken weg van een verlicht raam, de stille eenzame nacht in, en terug naar zijn stille koude woning. Maar dáár is het nu plotseling onhoudbaar van eenzaamheid geworden: elk ding was daar zo lang en vaak een zo zoete heimlike verblijdig.
Charlie dwaalt weer terug, de nacht in. Waarheen? Hij weet niet waarheen. Maar een ogenblik later staat hij weer hunkerend en zwijgend voor het raam van de dancing. Eindelik gaat hij binnen, klein, verkleumd. Binnen staat hij maar te staren, pover, verwezen. Hij kijkt op: rond hem druist het opgewonde feest-rumoer. Wat woh hij hier. Hij weet niet wat hij hier wou.
Maar Charlie wil alles met een ruk van zich afschudden; kòm! nu weer je zélf zijn!
De bruut die hem eens als een hoopje vuil in een hoek smakte, zit aan een tafeltje naar Charlie te kijken: lacht, vertelt; de vrouwen met wie hij het
| |
| |
Oude in het Nieuwe viert lachen en klappen in hun handen: ‘jaja, dàt grapje moeten ze vanavond 'ns met hem beleven!’ Maar Charlie hoort niets en ziet niets. - Een der vrouwen glimlacht meewarig.
Langzaam, mechanies bungelt Charlie's rottinkje.
Plotseling vervult hem een grote ademloze ontroering om Georgia.
Alleen en mijmerend leunde haar ranke gestalte aan de balustrade der galerij.
- Neenee, dít zou hij nooit mogen genaderd zijn.
Teer en schoon - ach, uit welke lieve paradijs-vrêe is zij weggedwaald - leunt zij boven het verhitte nacht-feest; woest en schor joelt en druist het tegen haar omhoog.
- Maar schreit ze niet? Ontzet staart hij naar boven. Scheuren haar wringende vingertjes niet haar klein, wit zakdoekje. - Nu glijdt haar hand, als gewond, tastend en weerloos omlaag. Georgia - Georgia, - waarom ben je zo verdrietig.
- Georgia, - en ik kan, ik mag niet bij je komen. Het is zo dwaas, zo dwaas voor jou als Charlie bij je komt.
Ga hier nu weg Charlie; er kunnen ogen zijn die jouw ogen volgen, en dan Georgia zien, en dan jou, en dan jou en Georgia. Georgia en jou.
Onderworpen wandelt Charlie heen; zinnend op wat hij nu doen kan.
Plotseling heeft hij een idee. Hij zal aanstonds iets heel dwaas doen en zó dat iedereen, en dus ook Georgia, het ziet; dat iedereen erom lacht en ook Georgia er wat door opmontert.
Een zachte, heimelike opgetogenheid maakt zich van hem meester.
De bruut riep een jongen; de jongen reikt Charlie een briefje.
Er staat:
Ik hou van jou, van niemand anders,
jou Georgia.
Charlie wordt wat licht in z'n hoofd; hij moet even gaan zitten.
Nog eens leest hij de paar regeltjes:
Ik hou van jou, van niemand anders,
jou Georgia.
Dan begint hij schalks te lachen: nu droomt hij wéér; maar nu zal ie zich wakker knijpen. Hij knijpt en knijpt en kontroleert aarzelend en wantrouwig z'n omgeving: maar alles is daar presies zo als anders nergens iets vreemds, iets onnatuurliks.
Achterdochtig kijkt hij naar z'n handen. Maar de oorzaak van z'n vreemde gedachtenloop hield hij toch in z'n handen.
.... Ik hou van jou.... van niemand anders.... jou Georgia.... Maar, maar.... Neenee, het kàn niet, het is onmògelik! Voorzichtig vertaalt hij:... Ik hou van.... van Charlie,.... van niemand anders dan van.... Charlie... Chaplin; neenee, het is te dol. Hij lacht, staat op, gaat weer verward zitten.
| |
| |
Nog eens leest hij mijmerend de paar regeltjes over. Een grote eenzame droefheid maakt zich van hem meester
Een der vrouwen lacht meewarig.
Maar onverhoeds stort het geluk als een vloedgolf onverwoest en onweerhoudbaar over hem heen; opeens staat het geluk als een groot, wijd, stil licht om hem heen, voelt hij zich klein en nietig. Er bréékt iets, als onder een te groot en zoet geweld. Er zindert en vlamt een ongekende, onweerstaanbare kracht in hem op, een vermetele honger (te bezitten, zijn armen open te strekken) drijft hem naar boven, en bij haar, bij zijn Georgia kraait zijn onstuimig hart viktorie, zijn eindelike viktorie over het leven; één ogenblik staat hij vóór haar. stil, vast - een kuise edelknaap die de ridderslag ontvangt, dan zwaait, als zwoer hij een eed, zijn rottinkje in een groot fier gebaar als een zwaard omhoog, - en al de onstuimige overvloed van zijn wat mateloze hart, al zijn naïeve adel, als het hunkerende gemijmer van zijn teedere leefdrift stroomt stamelend over zijn, zijn Georgia:
- Georgia, Georgia.... en hij snikt zachtjes, het hoofd op Georgia's knieën,
- Georgia.... het is te veel.... te mooi.... hieraan heb ik nooit durven denkén.... Georgia, àlles van me mogen geven.... Georgia.... en alles van me mogen aan jou.... Georgia.... Georgia....
Maar plotseling wordt hij bij zijn broek gegrepen, achterwaarts de trappen afgesleurd en onder woest, hardvochtig-woest gejoel de zaal door en de straat op gesleept - de snijdende, dood-stille vries-nacht in.
Och Charlie, - waarom vergat je, en al zó gauw, de mogelijkheid dat een vroegere makker, 'n waanzinnig geworden goud-delver (de vlakten van Alaska waren immers zo schrikwekkend stil; en dan het dagen-, maandenlange delven naar goud dat vlakbij kan zijn en steeds onvindbaar blijft; - en opeens bij de laatste, ontmoedigde slag, ligt er het goud, ligt er opeens het maandenlang onvindbare goud maar stil te glinsteren; dàn 'n angstige stilte, dàn 'n bijna waanzinnige juichkreet, en dan de woeste huilende wind der Alaskaanse vlakten: met hut en al hoost die je weg, drijft die je voort - wáárheen? God weet waarheen, - dreef je makker, je waanzinnig geworden makker naar jou), waarom vergat je de mogelikheid dat die vroegere makker komen kon en eisen van jou dat je aanwees, dat je meezocht waar die verloren goudmijn was? - En de duizend-en-een-nacht verhalen, hoe lang al niet geleden heb je die met je rottinkje zwijgend uiteen, en achteloos achter je geworpen? Waarom vergat je, en al zoo gauw, al die onhandelbare verhoudingen van Hart en Hoofd en Lichaam, van Ziel, Tijd, Ruimte en Leven? Waarom vergat je het stromen van de Seine: tegen peiler, langs peiler, donker onder de brug door naar een volgende brug; en zoo voort en zoo voort, waarom ben je dat alles zo snel vergeten....
| |
| |
| |
IV.
Weer de sneeuwvelden van Alaska; weer het oude, eenzame hutje. Er schijnt geen mensch te zijn geweest die tot deze plaats van verlatenheid dorst door te dringen. Alles is hier gebleven, zoals zij het eenmaal voor altijd hadden verlaten.
Daarbinnen, op een kist, zit Charlie: kieintjes en ontredderd, met verwezen ogen te staren; daarbinnen loopt Charlie stil en moe op en neer, - en twee waanzinnige ogen bewaken elk zijner bewegingen.
Klagelik neuriet z'n rottinkje:
Chàrlie, Chariòt - Chàrlie, Chariòt;
verschrikt en nerveus wervelt het rond
Charlìe, Chariòt - Charlìe, Chariòt,
maar alles blijft vreemd-stil, als in een onwerkelike angstdroom.
Hij ademt een zwart openingetje in de ijsbloemen van het keet-raampje. Sneeuw, sneeuw, sneeuw - de sneeuw die naar binnen tocht en zich stil-aan optast; storm, storm, storm - de storm die hij aldoor hoort kreunen aan binten en spanten. Of gelooft hij dat daarbuiten nu plotseling, na al die weken eenzaamheid, iemand staan zal.
Stilzwijgend keert hij zich om. Twee waanzinnige ogen bewaken hem.
Charlie huivert, - trekt zijn jasje wat strakker om zich toe. Bungelt langzaam en ontzet het rottinkje.
Hij kijkt naar het klokje, het klokje dat niet meer tikt. Hij neemt het in z'n hand, schudt het even heen en weer, zet het afwezig neer.
Hij zit weer op z'n kist, trekt er zijn voeten op. Boven zijn knieën zijn stil ontzet gezicht, zijn verwezen ogen groot en ziek in zwarte kringen. Hij verbergt het hoofd achter z'n knieën; alsof hij slapen wìl om honger en kou, om alles te vergeten, om sneller te komen bij.... bij wat.... bij het einde.... Twee tranen springen in zijn ogen.
‘Ik heb het nauw gezien....
Zoo als een vogel in den stillen nacht
Op eens ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, 't is dag,’.....
Kom! trek nu niet saam hart! Strek uit, strek uit en strak, strakker je taaie pees wanneer een kleine, lieve hand er strelend over schaaft. Kom! breek nêer al de bevende licht-paleizen van je kuis gedroom en laat je rottinkje wat argeloos en losjes wuiven. En géén krijgshaftig gezicht! Ben je mal! Kind zijn! Sprak zó niet Zarathoustra? Nietwaar: also sprach Zarathoustra. Kom, glimlach over de dwaze ernst, de harteloze, logika van het leven. Bei einem Philosophen heute: ein Lächeln und zwei Fragezeichen! Alzo: leer weer à danser, à danser
| |
| |
comme il faut: à danser pardessus ton tête. Niet waar? Also sprach Zarathoustra.
- Also sprach Zarathoustra.
Kijk, nu schrikt je makker! Denkt die, dat jij nu óók waanzinnig bent?
Maar Charlie mijmert droef en weerloos voort.
Hij springt van z'n kist; nerveus en gehinderd loopt hij heen en weer: als om zich los te maken uit een netwerk dat hem omstrikken gaat.
En maar heel langzaam wordt het weer stil in hem.
Roerloos hangt het rottinkje: zijn hand ging een weinig, als in aandacht omhoog. Opeens beginnen zijn ogen te lachen, als vroeger goed en zacht te lachen. Dan treden zijn grote lompe voeten ingehouden als Simon van Cyrene achter Jezus' kruis.
Bij zijn makker komt hij tot zich-zelf. Licht en speels, als speelde hij het ijlste pianissimo, laat nu zijn rechter hand het rottinkje over zijn vingers glijden. Het zingt in Charlie, heel ijl, bijna onhoorbaar:
't Is goed, alles is goed.
| |
V.
En dat nu de wind, de grote huilende wind der Alaskaanse vlakten, de hut opnam en toen ver door de sneeuwstormen voortjoeg: juist tot de plaats waar de waanzinnige makker het goud vond - zullen wij dit niet geloven évenzéér als we geloofden, dat de wind eens Charlie naar dat dorpje dreef waar voor het eerst zijn hunkerend leven aan de aarde openzong, evenzeer als we geloofden dat eens de wind zijn makker met tent en al weghoosde van zijn goud-mijn? Zullen wij niet, evenzeer als Georgia's ellende met die siniese bruut, geloven dat Charlie Georgia terugvond aan boord van het schip waarmede hij als mieljardair terugvoer naar Europa, voor altijd weg uit de doorhuilde verlatenheid der Alaskaanse vlakten; en niet evenzeer als zijn zachtjes-triomfantelike glimlach voor hij Georgia's lippen kuste en wegdook in het lieve, moederlik erbarmen van haar armen. - Zoals, och - zoals Charlie wel altijd wist, dat achter de dwaze ernst, de harteloze logika van dit leven een mooie, naieve Liefde-adel zijn lieve schatten verborgen hield.
HENRI BRUNING.
|
|