't Afscheid van Sint Jan
Laat mij vrij voor de waarheid. Kinderen, dit is 't hoogste wat we kunnen verrichten: de waarheid getuigen, en wat daarop volgen zal, niet achten.
Weest niet bezorgd voor mij: in de ruimten tussen aarde en hemel is mij de grootheid verschenen: ik ben mij zelf verloren in de uitgestrektheid der zandvlakten: 'n wijde kracht is nu mijn moed, die van kim tot kim gaat: de wereld is onbeduidend, want de driftige Geest van God in mij kent geen grens noch weerstand.
Weest niet bezorgd: in de stilten der nachten heb ik mijn woorden bezocht: ik heb ze belicht - 'n angstig man, die in 't donker zich zelf niet ontsnappen kan - ik heb ze van God bevonden: in gericht en oordeel zal ik ze storten over 't aardvlak, vuurdrift, die rent over heigras: en niets ontkomt de grimmige beslistheid.
Hoort, kinderen, want ik ben 'n diep gefolterd man. De heerlikheid Gods is in hun midden verschenen, en ze weten 't niet: hun handen zijn groot en ruw, en hebben voor niets gewerkt: ze worstelden met hun leed en wonnen 't niet: hun verlangen 'n pantersprong in de diepte: hun zoons en dochters, Heer God, verdorren bij 't verdrietig geheim van hun vaders: en smakeloos verkouwt de priester de tekst van 't komende heil.
Want de verwachting is alle zielen ontvloeid. Aan hoevelen in de nanacht 't droomgezicht: de slanke opvaart van Zijn lichtende gestalte onder 't rumoer der feestmuzieken en 't ritme der eeuwige wuivingen, maar bij de ontwaking 't smalle dakvenster met de schrale lichtstraal, de kleine dingen zonder geheim en inhoud.
Laat mij gaan: ik tors niet langer meer de geweldige boodschap: ik verlang de opstuw der volken om mij heen: in duizend ogen de ontsteltenis om 't heil, dat reeds op de wereld is, de koele heilige straal doopwater boven rouwmoedige hoofden.
Gij dan, wanneer 't geschied is, ontfermt U over mij, die klein en verschrompeld, 'n plek zal zoeken om te sterven. Want ik ben minder dan niets: ik ben niet waardig Zijn schoenriem te ontbinden: mijn roemloze dood zal mijn troost zijn in de bitterheid, dat ik Zijn glorie niet beleef.
M. MOLENAAR, M.S.C.