Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 365]
| |
Matthieu Wiegman
| |
[pagina 366]
| |
gevalletjes) een konflikt, een pijn, een ontwrichting en ook de mooie dingen van het leven schoon te kunnen zien: want gij moet éérst tot die hoogte van lévensstilte gestegen zijn dat ge het konflikt dat uw leven teistert schoon kunt zien (dus ook zó dat b.v. de mogelikheid ontstaat dat ge, indien ge sterker waart, om dat konflikt, om die pijn blijde zoudt kunnen zijn), gij moet éérst in uw ziel een schoonheid bezìtten vòòr ge in staat zijt schoonheid te gèven, schoonheid te scheppen en waaràchtige schoonheidsontroering teweeg te brengen. En aan die schoonheidsvizie gaaf gestalte geven - dàt is de enige zuivere opgaaf van de kunstenaar in het algemeen en de enige opgaaf van de moderne katolieke kunstenaar in het biezonder, omdat bij deze laatste datgene wat genoemd zou kunnen worden het punt van uitgang voor zijn artistieke werkzaamheden samenvalt met, niets anders is dan het wegen van zijn geloofsovertuiging (wat te veroveren toch de allereerste opgaaf is van de kunstenaar als mèns). Alleen van uit dat sentrum kunt ge de dingen waarachtig schoon zien, alleen door van uit dat sentrum te léven kunt ge als kunstenaar waarachtig en zuiver gestalte geven, kunt ge een kunst voortbrengen die in haar allerdiepste wezen rustig, sterk, mild, vast, sober en lichtend en onaangetast is hoe donker ook haar gebeuren moge zijn; een kunst die geluk is, rust en kracht. Ziet, dit nu heeft de schone en erstige mens die Matthieu Wiegman is, volbracht. En weet ge - gij die deze tentoonstelling een ‘evenement’ noemt - wat er in deze kunst tegelijk met haar schoonheidsvizie gebeurd is? Dit: waarheen Rembrandt heel zijn leven streefde, maar wat hij nooit bereikte, dat heeft Wiegman (die evenals Rembrandt - en dit is iets zeer essensieels in beiden - met zijn kleuren het goud zoekt), toen deze artiest vanuit het wezen van het katolisisme ging leven en arbeiden, kunnen verwerkeliken: hij heeft van ieder voorwerp een lichtwaarde gemaakt; bij Rembrandt bleef het altijd nog een strijd tussen licht en donker, een strijd vàn het licht tègen het donker, bij Wiegman handhaaft zich het licht onaangetast tot in de meest tragiese konflikten: het licht blijft, in zijn hevig en stil en zeker branden, onder de donkerste kleuren ongestoord voort-lichten. Daarom is dit werk, wezenlik, romaans. Hij heeft dan toch verwerkelikt en ‘ongestraft’ als mogelik bewezen wat geen der katolieke artiesten van deze tijd verwerkelikt heeft: te staan ‘buiten de gebrokenheid waarmee onverbiddelijkGa naar voetnoot1) de kunstenaar op dit oogenblik heeft te maken’: want terwijl Wiegman gans zijn tijd doorleeft, staat zijn stille ziel er geheel en al buiten, er boven. Het is een zwaar verworven rust: een rust die zich niet anders dan ernstig en zeer gespannenGa naar voetnoot2) kan uitspreken. Dit werk kent de pijn (kent alle pijn), maar de geest, voortdurend gesterkt door het genade-leven der KerkGa naar voetnoot3), staat rustig er boven uit, in een mild begrijpen, in een vast vertrouwen, in een brandend verlangen, in een zwijgende afwachting van de toekomstige heerlikheid: C'est l'art de l'humanité rachetée. HENRI BRUNING. |
|