Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 303]
| |
II. (Slot.)Alle daden weer doen met godsdienstige achtergrond, als katoliek, is onze taak. Willen wij die geest verkrijgen, dan moeten we beginnen er om te bidden; et gebedsleven moet opbloeien in onze ziel, dagelikse H. Mis en dagelikse H. Kommunie moeten onze praktijk zijn nevens et bewustzijn te bidden de hele dag door met al onze daden. En is zo de mening gezuiverd, dan meewerken met de genade. God doet geen wondertjes, waar et niet nodig is, en Hij geeft ons natuurlike hulpmiddelen tot ons doel. Hebben we geen 19 eeuwen kultuur achter ons, waarvan er vele geheel katoliek waren? Als we die daarbij aanwendden? Als we ze eens niet ongebruikt lieten, als we eens opstonden en durfden, als we ons eens bezonnen op onze goede gaven en ze uitbuitten, voor de dag kwamen met onze oude overwogen begrippen, katoliek in alles, met onze eigen stijl, 'n katolieke stijl? Als wij eens durfden zeggen: ‘Kijk, hoe jullie dat doet, moet je zelf weten, wij doen et zó! Jullie denkt zo over handel, wij zó. Jullie viert zo feest, wij zó. Jullie zoekt de vreugde zo, wij anders. Jullie kreëert je modes zo, dat anderen dan voor zich laten denken, of niet denken, in Parijs of Londen of Berlijn, wij willen onze eigen aard en onze eigen wijze. Laat ons; als we opstaan willen we beginnen met God, laat ons bidden met de Kerk. Het is ons recht te leven alle dag onder Kristus, onze Koning, gevuld ons bestaan met Zijn tegenwoordigheid. Als we uittrekken, gaan we met Jezus en Maria, God zegent onze intree en onze uitgang. Wij van onze kant willen in de uitingen van onze natuur door de waardigheid van de vorm, de sobere zuiverheid van opvatting, de schoonheid van onze stijl trachten in harmonie te komen met de diepte waarmee God ons leven vult. Dit is een moeilik werk. Pater Muckermann S.J. schrijft er over in ‘Der Gral’Ga naar voetnoot1): ‘Hier drängt sich ein Gedankengang auf, den wir nicht länger unterdrücken dürfen. Wir, die wir bisher stark in Protest lebten - was im Grunde eine leichte Sache ist und wozu nicht einmal besonderer | |
[pagina 304]
| |
Mut gehört, weil man doch meist in Masse protestiert und nur immer den einen oder andern Helden vorschickt, - sollen nun auf einmal aufbauen. Das ist eine ganz neue Aufgabe. Sie erkennen, heiszt noch lange nicht, nun auch schon die Fähigkeit haben, sie zu erfüllen. Wir stehen doch auf einem Bauplatz, wo ein ganzes Jahrhundert Material und Technik aufgehäuft hat. Es genügt nicht, zu sagen: Wir wollen einen christlichen Staat, sondern man musz, um ihn zu verwirklichen, auch die Gesetze des politischen Lebens kennen. Es genügt nicht, zu sagen: Wir wollen eine katholische Literatur, sondern man musz wiederum vertraut sein mit dem wissenschaftlichen Stand, mit der Methode, mit der Technik des Schaffens und der Sprache. Wir wollen Menschen, die bereit sind, von uns etwas anzunehmen, das bringen, was ihnen fehlt. Wenn wir aber nicht auf der gleichen Höhe stehen, wenn sie mehr Wissen, mehr Erfahrung, mehr menschliche Kultur haben, und wenn sie Bücher schreiben, die in so vieler Hinzicht gehaltvoller sind als die unsern, wie werden sie uns achten?’ We mogen et apostolaat niet verwaarlozen dat ligt in et Geloof belijden midden een pracht-leven. Evenwichtige groei in volmaaktheid moet ook de vorm van ons handelen in zich sluiten, bij een katoliek geloof behoort een katoliek gevormd leven, en dit is niet enkel voor ouwe vrouwen, boerenvolk of wilden, maar met die eenvoudigen kunnen de verlichten juist in dat Geloof één zijn van geestbeschaving. Dit wordt ons niet in de schoot geworpen, hard, hard moeten we werken, ‘nur so gewinnt der Glaube das Feld der kulturellen Tat’. ‘Frisches Blut kreist auf einmal durch die schlaffen Glieder, und so wird jene Lebendigheit in unsere Veranstaltungen zurückkehren, die immer da ist, wo menschen beieinander sind, die etwas wissen, die an etwas schaffen, die etwas wollen, die Interessen haben, die um Palmen ringen’, Daar zijn zelfstandigen voor nodig, durvers, die de wil hebben om zich op te voeren boven de middelmaat. Et zal aanhoudende zelfkritiek kosten en et is geen gemakkelik bestaan, maar et heeft de bekoring van een zelf-geschapen leven en een zelf-gemaakte stijl. Er kan nog ontzaggelik veel goeds gehaald worden uit de oude roomse gedachtengang, en dat werk - nu pionierswerk - is diep verrukkend, maar.... et zal offers vragen. Wij zullen offers brengen moeten, die onze opvolgers misschien niet meer brengen behoeven, omdat zij een weer gezuiverde stijl van ons erven, en die zuiverheid dan gewaarborgd is.
Dit is et groot geheel waarvan wij één deel nader zouden beschouwen. Et lijkt bijna overbodig dit nog breed uit te werken. Wie et geheel begrepen heeft, kent de geest al van de delen. Wie et vorige vatte, voorvoelde de gedachte der onthouding. En dit is geen vaag en onbepaalbaar gevoel, et is | |
[pagina 305]
| |
opgekomen midden uit de werkelikheid en et steunt z'n inzicht op de strakheid van feiten en et klaar overleg van middelen. Als je werkelik met 'n nieuwe, fijne, echt katolieke vreugde voor de dag wilt komen, dan zul je de drank als hulp daarbij voorlopig moeten afwijzen. Daar zit té veel ellendigs aan vast in et naaste verleden en et heden van nog elke dag. Geloof et niet, zeg dat ik overdrijf, zeg dat je wel eens 'n goede middag hebt meegemaakt, waar toch gedronken werd. Ik ben er blij om met jou en om jou, maar ik vraag je, wees eerlik, en zie om je heen, hoeveel slechte uren met drank daar tegenover staan, (waarvan je er ook hebt meegemaakt), slecht juist dóór de drank. Erken dat wat aan den eenling mogelik is, niet als stelregel kan gegeven worden voor de massa. Erken dat verkeerde drinkgewoonten op dit tijdstip zó ingevreten zijn, dat in et algemeen, - ik spreek niet over één persoonlik geval, maar over de massa gevallen - dat in et algemeen, nú, gebruik herhaaldelik zal leiden tot misbruik. Erken dat et begrip vreugd en vermaak in de geest van de massa misvormd zijn door et onevenredig overwicht, de veel te grote plaats, die daarin gegeven is aan de drank. Erken dat door een sinds eeuwen al sterker en sterker gegroeide opvatting aan de drank als vreugde-brenger bijna onafscheidelik verbonden is, geen fijne, maar 'n schreeuwerige en lawaaiende vreugde, dat de drank maar al te dikwijls dienen moet tot et kunstmatig opwekken daarvan zonder innerlike grond. ‘Dat ze de vreugde brengt van de roes, voor de roes van de vreugde’. De woorden zijn van Magister Rijken O.P. en betekenen: de drank brengt kunstmatig en van buiten af et genot van 'n opwinding, etgeen geheel iets anders is als een verhoogd algemeen welzijnsgevoel ontstaan uit een innerlik veroorzaakte en gegroeide vreugde. Erken dan als slot dat enkel te zeggen: ‘laat de mensen weer matig drinken’ niets bereikt. Als dat hielp, waren ze allang heel matig geworden, want et is hun altijd-door en dringend voorgehouden. Maar wij komen niet uit de katakomben en uit een sterke, zuivere boete-tijd; we hebben de renaissanse achter de rug, eeuwen humanisme en alle uitspattingen van een mens, die zegt en doet alsof hij middelpunt is van de hele schepping. De drank is een gave Gods maar ze wordt nu té vaak misbruikt, dat is jammer, want een dronk met dank aan God voor de gave is zedelik goed, maar nu is onthouding uit liefde zedelik beter, nu de drank net als de moderne dans van de dancing zo stevig zit in de klauwgreep van de duivel en deze er zo handig mee werkt. Willen wij ze daaruit bevrijden en een algemene verandering tot stand brengen, willen wij weer komen tot een zuìvere, onvermengde vreugde, tot een fijn en edeler vermaak, dan moeten we beginnen door bizondere middelen en methoden de invloed van de drank op de vreugde voorlopig te beletten. Dat zou reeds een eind op de goede weg zijn. (Er zijn nog andere vreugde-vertroebelaars, | |
[pagina 306]
| |
et algemeen tijdsbeeld noemde er verschillende, hier spreken wij alleen over de drinkgewoonten als onder de voornaamste behorend). De bizondere metode is niet: altijd drankbestrijding in ons leven naar voren te schuiven, maar meer et positief resultaat, dat is: overal in ons leven laten zien, hoe de geheelonthouding ons een middel is om onze levensstijl zuiver te houden en er enkel uit te doen stralen in ons vermaak: een echte en schone, kenmerkende en oorspronkelike vreugde, die zich uit in eenvoudige blijheid, in natuurlik genoegen, in liefde voor de natuur, voor eigen aard, eigen streek en land, voor trekken en zingen, volks-liederen en -spreuken en -reidansen, gewoonten en oude gebruiken, et mooie boek, de schone afbeelding, muziek, spel, kunst en schoonheid, ontspanning in evenwicht met de elders in ons leven getoonde geestdrift en oefeningswil en et verantwoordelikheidsgevoel voor de mede-arbeid aan de sosiale, kulturele en godsdienstige problemen van onze huidige tijd. Et volk dat die uitingen dageliks ziet in ons doen, dat groeiend de bekoring er van ondergaat, de waarheid ervan voelt ingedrongen in z'n bewustzijn, zal er tenslotte van leren en de goede gebruiken, de schone vormen langzamerhand tot de zijne maken. Wij moeten zelf beginnen, met de persoonlike daad, in de geest van de vraag: ‘Hoe kan ik het schoonst doen voor God?’ Als wij et ernstig nemen met de leer van Kristus, dan weten we dat wij altijd een voorbeeld moeten zijn. En vraagt iemand voor zich waarin, dat hij luistere naar de luide roep van deze tijd om een in onthouding gezuiverde, een vereenvoudigde en vernieuwde vreugde als onderdeel van een wezenliker rooms leven. Bovendien bij een schoon leven behoort altijd een offer. Ieder mens, die in de hemel wil komen, moet bij tijden offeren: van zijn persoon, van zijn voorkeur, van zijn bezit, van zijn genot. Want wij zijn van nature ten kwade geneigd en die neigingen teugelen en blijven beheersen wil zeggen: onze natuur versterven, ons van et aardse onthechten. Een voortdurende onthechting bereikt men niet met veertig dagen vasten eens per jaar, vooral niet bij de tegenwoordige komfortabele vastenwet. Neen, de verstervingen moeten aanhoudend weerkeren, geen dag mag zonder offertje zijn. En hoe eenvoudig dat mogelik is, zou elke geestelike leidsman kunnen aanwijzen in et heel uitgestrekte gebied der verborgen inwendigheden van et leven. ‘De kleine weg’ naar boven loopt langs veel nietigheden, maar ze keren terug elke dag. Wij kunnen offeren zo in de houding van ons zitten en lopen, als in et bedwingen van een onschuldige opwelling; in et vrijwillig terughouden van een opmerking bij et gesprek, om genegen te luisteren naar een ander in plaats van eigen gedachtengang liefkozend te volgen; in et schikken van eigen verlangen of voorstel onder de wil van een ander; in et opgewekt zijn tegen ieder ook als wij et druk hebben, vriendelik tegen ieder zonder invloed van | |
[pagina 307]
| |
eigen sympatie; in et temperen van haast en gejaagdheid, - wij moeten rustig zijn, want al onze vermogens liggen in Gods hand; in et stil offeren van onze smaak voor spijzen, onze voorliefde voor een genot. Zo kan een biechtvader honderd kleinheden wijzen in ieders leven, waarmee we ons versterven kunnen wel tien keer per dag, en hij zal er zeker bij aanraden: begin met de dingen, die niemand bemerkt, zoek et niet direkt in uiterlikheden. Als een ander uw offer ziet en doorschouwt, terwijl hij dat zelf niet brengt, kan et als een verwijt voor hem zijn. Dit is geen motief om ieder dergelik offer achterwege te laten, et goede is altijd in zekere zin een verwijt voor et minder goede. Maar bedenk bij al uw daden dit: De liefde vraagt: een medemens niet te stoten als et niet noodig is. En de voorzichtigheid zegt: u te hoeden voor zelfbedrog, dat gij een openbaar offer zoudt kiezen, om u te koesteren in de oogslag, die u bewondert wegens dat feit. Het is goed dit alles te overwegen bij de onthouding van alkoholdranken. Want men moet duidelik begrijpen, dat, wanneer wij de nadruk leggen op de persoonlike offergedachte in die sosiale daad, - de onthouding, - dit niét is om ons op een versterving te verhovaardigen, om te zeggen: ‘kijk toch eens, hoe braaf en hoe volmaakt wij zijn’. Al is de godsdienstige grondslag in de onthouding et voornaamste, daarom is de onthouding nog niet et voornaamste onder de godsdienstige werken en zeker geen teken van volmaaktheid of kenmerk van uitverkiezing. We kiezen die ‘assepoes onder de goede werken’ dan ook niet omdat ze in wezen en ten allen tijd de beste aanvang zou zijn voor et werken aan de zaligheid, maar om heel andere reden. En wel als helpende poging om mee de levensvorm van de moderne mens te verbeteren. Eén van diens gebreken is immers, dat de alkohol er veel te veel invloed op heeft. En de ondervinding heeft geleerd dat dit overwicht alleen is op te heffen door et voorbeeld van zeer velen, die een leven tonen toch ook met goede genoegens en vreugden, maar zonder ‘drank’, om zo de alkoholdwang in et vermaken heller te belichten, tot eenvoud in et genieten sterker aan te sporen, en et inzicht klaar te maken van een hernieuwde evenmaat. Zoals et overwicht van de alkohol slechts een van de vele gebreken is der huidige wereld, maar toch samenhangt met een aantal andere en vrijwel kenmerkend is voor deze tijd, zo ook is de onthouding slechts et gedeelte van een levenshouding, staat evenwel met de andere elementen in verband en is door zijn zichtbare daad op bepaalde wijze kenmerkend voor die levensvorm. En gelijk een uniform of een geestelik kleed een teken is, - iedereen herkent het, - zó zeer moet de onthouding een eigentijdse versterving zijn. Trouwens de bitse spot die de onthouding zo vaak ten deel valt bewijst ook maar al te duidelik, dat ze 'n heel zieke plek raakt van et leven, dat de bittere spotters te dikwijls et antwoord van zich zelf op de vraag moedwillig vermeden. Nochtans persoonlik mogen we nooit hierover oordelen. Onze regel zij: streng | |
[pagina 308]
| |
voor ons zelf en zacht voor anderen. Et oordeel over mensen is niet aan ons. Wat wij afkeuren, wat wij haten, is het kwaad, niet de mensen, die et ooit bedreven. Juist uit onze liefde tot de mensen, is onze haat tegen et kwaad geboren. Ten andere weten wij duidelik: Kristelike matigheid is een eis van ons Heilig Geloof, geheelonthouding is een vrijwillig offer. Iemand, die leeft: zuiver matig in alles, heeft zeker voor zich et kompromis gebroken met verkeerde drinkgewoonten. En als zijn matig genieten gebeurt met de intentie: ter ere Gods, doet hij een zedelik goede daad. Maar de onthouding ter liefde Gods van een geoorloofd genot kan men zich vrijwillig opleggen, omdat ze nu zo gewenst is als voorbeeld voor minder evenwichtigen. De plaats van die abstinentia is kort misschien zó aan te geven: De onthouding van alkoholiese drank is geen in-zich-noodzakelik middel voor et verdiepen van et geestelik leven. Ze is ook geen per-se noodzakelik middel voor de harmoniese uitbloei van een schone levens-stijl bij een enkeling, bij één individu op zich. In wezen is ze ook geen noodzakelik onderdeel van 'n zuivere en katolieke gemeenschaps-stijl. Maar nú en in deze tijd is ze wél een noodzakelik middel, om dat grote deel gemeenschapsuiting: de ontspanning, de gezamenlijke vreugde, vrij te maken uit de dwang van de tegenwoordige, onzinnige drinkgewoonten. Et kompromis van gemeenschap en drank is slechts te breken niet door matigheid, maar door de onthouding van zeer velen, die vóórgaan, die zich losmaken van de alkohol om geheel vrij en onbelemmerd te werken. 'n Afgeronde, kenmerkende houding zal tenslotte de meeste invloed winnen. Maar nogmaals: de liefde geve het zelfbesluit in, en geen ‘anathema sit’. Matigheid in et genieten is eis voor elk gelovige, geheelonthouding is een vrijwillig offer, maar een prachtig offer, een werk even schoon voor deze tijd als de roep tot de Kruistochten voor de Middeleeuwen, zó'n kenmerkende daad, dat Prof. Brom zei: ‘de geheelonthouding geeft geheel een houding’. Dit wil niet zeggen, dat wij elke dag met een blauw vaantje lopen en dweepziek van niets weten te praten dan van ‘drankbestrijding’. Wij zullen de onthouding verdedigen, als ze wordt aangevallen, maar we zullen er nooit een wapen van maken om er anderen mee te wonden. Zachtheid naar buiten is de aard van onze onthouding. Et is onder andere daden een deel van onze zelf-gekozen wijze ons leven te vormen, vrijwillig namen wij die weg, hij voldoet ons, wij zien en begrijpen hem en wij zijn er blij mee. Wij eisen nooit en van niemand de erkenning dat onze weg de enige is naar een schoner leven, maar wij willen allen winnen voor et inzicht, dat het een goede is, wij willen van allen de sympatie winnen en et verstaan van ons werken. En we zullen daarnaar streven vooral door de schoonheid zelf te laten spreken van onze middelen en onze eigen-aard. Van die middelen is de geheelonthouding er een, niet et voornaamste, we | |
[pagina 309]
| |
zijn wel rijker zeggen we met trots op onze Schepper, die zoveel schoonheid aan de mensen gaf. Maar et is voor ons een vanzelfsprekend middel en een onontbeerlik onderdeel, een ingang aan ons gebouw, die we niet willen en niet kunnen missen. Wie er doortreedt is welkom in ons huis. Wij maken door de onthouding onze weg niet onbegaanbaar voor anderen, er zit een werfkracht in die open en franke eis onder de andere vragen van onze levenswijs, en innerlike stootkracht woont in haar door de vastheid vaa zo'n belofte, en Zegen van Boven rust op haar door de offerwillige liefde van de daad. Wie met de onthouding begint zal ondervinden dat vele dingen daarop volgen. Et religieuse motief van et dikwels weerkerende en soms wel pijnlike offer maakt mede et godsdienstig voelen levend. De nieuwe vreugde opent voor velen nieuwe gebieden: van lied, natuur, schoonheid. De soberheid in drank zal de eenvoud wekken in veel andere zaken. Zo helpen wij et een met et ander. Alles stroomt samen en trekt een weg langs: harop, naar boven! Dan is de onthouding een hoogte-pad. Onze vrijwillige offerdaad zal de tijd terugvoeren tot evenmaat, en evenmaat is schoonheid, en de schoonheid is goed en nobel, schoon heeft God alles geschapen. Wat voor moois zul je nog ontdekken in die stille onthouding, goed begrepen met z'n verband tot al et andere in ons nieuwe leven, dat echt liefderijk offertje om je leeg te maken en ruim voor een nieuw begin, als je de frisheid, de zelfstandigheid, de mooie durf wilt hebben voor een nieuwe jeugd en een nieuwe stijl.
Dit is et einde. Ik heb lang stil gestaan bij een onderdeel, heden is et nodig de dingen grondig opnieuw te denken, maar hoeveel schoons hebben wij reeds ìn dat kleine deel gevonden. Wat is er door ons geslacht nog veel van et leven te maken. Wij zijn gelukkigen.
Delft, Louwmaand 1926. Sint Paulus, eerste kluizenaar. Geschreven door COR HESSELING. |
|