Weerbarstig schamperde hij over zichzelf:
- Een aapjeskoetsier rijdt door het muurtje, waar wij elken dag het hoofd aan stooten. Het is er natuurlijk niet maar wij hebben het stevig gefundeerd. O meisje, meisje! dat bazarkraaltjes tot een snoer sterren rijgt.
De dingen van dezen dag vielen van hem af.
En er bleef niets dan de kleine witte handen van Elsbeth, - meer dan haar vrouwelijkheid en meer dan de geur van haar lijf, vreesde hij nu haar hutpelooze handen, vreesde hij dit derven, vreesde hij zijn liefde.
Toen trok zijn lichaam zich tot de laatste spanning:
Hij wilde dit alleen doorstaan.
* * *
Een gongslag heeft het gordijn gespleten.
Roger.
Roger voor deze menschen.
Een zware stilte lang mat hij het zaaltje, woog hij de weinigen en het afval.
Vermoeid legde een slanke hand zich op het kloppen van eene hart: een-twee, een-twee, een-twee.... ten doode - ten doode. - Maar als deze danst, danst hij omdat de Karolingische voorvader nog niet in hem getemd werd. Koorddanser toch, en op een vermetelen danspas heeft hij zich gespitst; zijn tocht sleep hij op kromzwaarden en met wuivende schermen schoorde hij zich, opdat hij - hoog en alleen - zoo dùrven spelen met de vluchtigheid van zijn spoor.
Wijkt de arena ontsteld, voegt het gewelf zich zwijgend vaster, - maar lichtend zijn spoorloozen tocht.
De vuren ronken.
En hij - rechtstandig getraind - schreit om de verre mildheid der woestijnen.
De weinigen, -
de anderen, de velen, leven van het afval, verrotten in bederf.
O stank.
Zie, zij bestaan een liaison met de vrouw van hun collega; klein en verholen loert uit hun oog het kwade.
Zij zijn lui, zij vreezen geen rechtvaardigheid, zij schreien niet meer om de mildheid der woestijnen.
Zij dansen.
En hun onderkin zegent het milde leven.
Zij beluisteren - onttogen aan zichzelf, want méér hebben zij niet in, - den gepommadeerden chansonnier. Zij laten zich door het wreede pianistje gewillig bespelen. Zij zien zichzelve niet, zij zien elkaar niet.
De weinigen -
en het afval, maar man voor man, vrouw voor vrouw een ziel. -
Een zware stilte lang mat Roger het zaaltje, woog hij de weinigen en het afval.