reeds ‘beschaafd’ waren. Terugdenken aan vroegere, eigen toestanden in Europa en aan de geleidelijke, langzame ontwikkeling onder den zachten maar zekeren invloed van het christendom, kan den tegenwoordigen missionaris zooveel leeren en hem behoeden voor kortzichtigheid en drijverij.
De missionaris Pater Van Coll C.S.S.R. zegt terecht, dat men in de missies bij heidenen, door onvoorzichtigen ijver veel moois kan bederven, en door 't geweldig uitroeien van het kwaad, meteen veel goeds kan onderdrukken, als men te eng en te kortzichtig is in zijn opvattingen, te Westersch in zijn beoordeeling van toestanden. Alles is niet ‘heidensch’ wat bij heidenen gevonden wordt, al is het ànders dan bij christenen; evenmin als alles ‘christelijk’ is, wat bij christenen gevonden wordt, al is het ànders dan bij heidenen!
Het is een treurig feit, dat het veroveren, exploiteeren en regeeren van ‘koloniën’ door beschaafde Europeanen, meer dan eens het tegendeel was van ‘beschaafd’. Ook deze soort van ‘beschaving’ kent een zeker vandalisme: en de onbeschaafden zijn fijngevoelig genoeg om het te veroordeelen en te verachten, zóó zelfs dat ze een stillen afkeer en haat kunnen opvatten tegen deze soort Europeesche beschaving en gladschaverij. Doet een missionaris nu mee aan die actie, en bindt hij het Evangelie aan Europeesche vormen, dan is er alle kans dat de heiden het één met het ander minacht en verwerpt. Hij onthoude liever 't mooie beginsel dat Benedictus XV hem voorhield: ‘non est aliam ob causam missus a Deo, nisi ut Evangelium praedicaret’: alleen om 't Evangelie te prediken werd hij door God gezonden.
Pater Ten Berge S.J., die in de ‘Studiën’ van Nov. 1925, zoo ferm en raak protesteert tegen de ‘nationale propaganda’ die Dr. Schmidlin als ‘nevendoel’ bij het missiewerk geoorloofd acht, gaat terecht een stap verder en zegt dat de missionaris niet alleen zijn nationaliteitsgevoel, of als men wil zijn nationale politiek moet opzijzetten, maar ook zijn eigen cultuur, zijn eigen taal, zeden en gewoonten. ‘We hebben te beseffen, dat er tusschen Westersche beschaving en Christelijke beschaving een zeer reëel onderscheid bestaat, dat jammer genoeg met den dag grooter wordt. Wij blanken mogen nóg zoo hoog over onze beschaving opgeven: in de laatste jaren gaan uit Japan, uit China, uit Indië, zelfs uit de Negervolkeren heel luidruchtige en vastberaden stemmen op, dat zij van onzen bankroeten boedel niet zijn gediend’.
Het ‘nationale nevendoel’ door den Duitscher Schmidlin gerechtvaardigd, en door enkele Fransche missionarissen nagestreefd, maar door den Paus scherp veroordeeld als een ‘verderfelijke pest’, lijkt me voor Hollandsche missionarissen niet direct zoo'n groot gevaar: zij zijn vrij van dit klein streven. Maar het vasthouden aan Westersche, als men wil Hollandsche begrippen, opvattingen, gewoonten, practijken, enz., kan wèl een gevaar zijn. De missionaris heeft Christus te prediken en Diens Evangelie, en anders niets, dan wat daarbij aansluit in 't eigen missieland, niet in 't eigen moederland. De inlander mag niet den indruk krijgen dat de missionaris een Westerschen godsdienst predikt, en