Beschouwingen en problemen
In de ontwikkeling der moderne schilderkunst
door mevr. H. Kröller-Müller.
Dit is 'n boek dat me heel simpatiek is, omdat zo beslist mogelik dit beginsel gehuldigd wordt, dat de kunst niet is, niet kan zijn de zinnelike behaging die door de voorstelling gewekt wordt, maar alleen de ontroering en bovenal de geestelike ontroering.
De schrijfster heeft met veel liefde 'n rijke verzameling schilderwerken bijeengebracht uit de verschillende tijdperken van de moderne schilderkunst. Aan die schilderijen van Hollandse en Franse kunstenaars hier in mooie afbeeldingen weergegeven, toont zij helder en boeiend wat die kunstenaars van verschillend beginsel hebben gewild en hebben gegeven, en hoe van 't zinnelike of positieve realisme af in gestadige ontwikkeling of beweging de schilderkunst gekomen is tot de idealistiese van heden. Zo zien we achtereenvolgens 't positieve realisme 't impressionisme in z'n verschillende opvattingen, 't idealisme in cubisme, futurisme en weer gezuiverd tot geestelik realisme.
Bij allen die wezenlik kunstenaars zijn is 't noodzakelike de levensbeweging de inwendige gevoeligheid, van welke richting of tijd ze ook zijn, en in welke vormgeving ze hun ogenblikkelik gemoedsleven ook uiten.
Zo is 't zinnelike realisme, de volle aanschouwing van de stoffelike dingen en die volle aanschouwing in al zijn rijke verscheidenheid van kleuren en tonen gewaar geworden en in vorm gegeven; zo is 't kunst, zeker, maar de laagste in waarde.
Van 't positieve of zogenaamde koele realisme krijgen we de overgang naar 't impressionisme. Dat is weer de zinnelike werkelikheid, maar aanschouwd met de hoofdzakelik zinnelike ontroering. Geen konkreetheid van 't stoffelike ding zonder meer, maar toch 't is de indruk door de stoffelike voorwerpen gemaakt in hun gemoed, en aan die dingen met die indruk, met die gemoeds-aandoening geven ze de vorm in hun schildering.
En hoe minder de dingen zelf naar voren komen, en hoe sterker de gemoedsindruk, hoe sterker 't impressionisme is, dat zich genoodzaakt ziet andere vormgeving te zoeken, en zo komt de kunstenaar tot pointillisme en 't daarmee verwante luminisme. De kunstenaar wordt meer de uiter van kleur en lichtindrukken dan van 't ding.
T' realisme wordt als dingwaarneming fijner en meer inwendig persoonlik, maar 't blijft in wezen 't zinnelike realisme; van meer uitwendig is 't meer inwendig geworden, maar nog altijd is 't kunstbeginsel van buitenaf naar binnen.
Nog altijd de realisties-sensitieve opvatting van de dingen, dus nog de werkelikheid van de zinnen. Maar toch de inwendige aanvoeling begint 't te winnen, de uitwendige dingwerkelikheid wordt om zichzelf hoe langer hoe minder gegeven;