Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Een gedicht van Mechtildis van Maagdeburg (± 1250).Here, mijn fout, waardoor ik U ben kwijtgeraakt,
staat mij vóór de ogen als de grootste berg
en heeft lange schaduwen afgeworpen tussen U en mij
en eeuw'ge verwijdering gebracht tussen U en mij.
Eia, alderliefste lief,
haal mij weer binnen in U!
Maar, Here, mijn naaste zondeval
staat mij vóór de oogen al
gelijk de vurige muil van een draak,
ten allen tijd gereed mij te verslinden.
Eia, mijn enigst Goed, kom help mij, 'dat ik
vrij van smetten moge vloeien in U!
Here, mijn aardse wezen mij vóór de ogen staat
gelijk een dorre landouw,
die weinig goede vruchte' heeft voortgebracht.
Eia, zoete Jesu Christe,
breng over mij de honigregen Uwer Mensheid
en de laaiende zon Uwer levende Godheid
en de milde dauw des Heiligen Geestes,
opdat ik uitstorte mijn harteleed!
Here, Uw eeuwig rijk
bloeit aan mijn ogen open lijk
de waardigste bruiloft en de hoogste hoogdag
en het grootste feest.
Eia, mijn lief.
daar zult Gij onophoudelik
tot U nemen Uw minnedorstige bruid!
Here, al het vele goede
hetwelk ik mocht ontvangen
van U, dat staat mij vóór de geest
al was het een ellendige oorveeg geweest,
want mij maakt klein op aarde Uw hoogste geschenk.
Zó dan antwoordt de Heer, die het al komt geven:
‘Uw berg zal smelten in der Minne vier,
uw vijanden zullen tegen u vermogen geen zier,
uw akkerland heeft hete zon doorschenen,
toch is uw vrucht vrij van bederf gebleven
en in Hemelrijke zult gij een schone bruid zijn
| |
[pagina 223]
| |
en daar wil ik u een zoete kus van mijn mond geven,
zodat gans mijne Godheid
door uw ziele zal zweven.
En mijne drievoudige ogen
zullen immer zonder ophouden
in uw tweevoudig hart'ken spelen.
Waar is uw treurnis dan gebleven?
Al badt gij er om wel duizend jaar,
ik zou u nog geen zucht doen slaken daar.’Ga naar voetnoot(1)
(Vertaling van Wies Moens). |
|