heldere, verborgen bron, waaruit op alle plaatsen en ten allen tijde de religieuse en maatschappelijke deugden vloeien, de veredelende beschavingsstroomingen, de schoone kunsten, de sociale liefdewetten: kortom een christelijke beschaving, rijk in afwisseling en veelzijdige ontplooiïng, niet afhankelijk van éénvormige uiterlijkheden, noch van stelsel of systeem of school of natie, noch van macht of geld of cultuur of mode. Het christendom is niet gebonden aan enge vormen, doch kan alle vormen bezielen, die niet wezenlijk strijden met 't eeuwige. Het christendom neemt de zoo-verschillende tijdelijke belangen en aardsche vormen óp in zijn bovennatuurlijk plan, - kan alle volkeren en elke cultuur veredelen, - heeft de zending om alle volkeren tot het einde der wereld, te doen deelen in den rijkdom van het eeuwige. De onveranderlijke waarheden zijn zóó breed, dat ze geen toepassing en aanpassing beletten door alle eeuwen, bij alle volkeren, in alle beschavingstoestanden. Die onveranderlijke waarheden kunnen uitgesproken worden in alle talen, en den bizonderen geest van alle natiën doordringen en leiden, met een oneindige afwisseling van vormen.
Zulk een breede, grootsche taak heeft geen enkele andere godsdienst, geen enkel wijsgeerig of maatschappelijk stelsel: zelfs het Jodendom was nationalistisch; kettersche en filosofische systemen zijn beperkt; socialisme is eng. De 19 eeuwen geschiedenis en het hedendaagsch missiewerk in alle deelen der wereld, leeren ons, dat alleen het christendom in wezen universeel is. ‘Gaat en onderwijst alle volkeren’ is een wet van den Stichter van het christendom, en die wet is uitvoerbaar.
Onder één voorwaarde. Dat de verkondigers van het christendom rekening houden met dit universeel karakter. Het zou hun tot een verwijt worden aangerekend, zoo zij het gingen verengen door kortzichtigheid. De essentie van het Evangelie is zoo eenvoudig: zoo echt de ‘zuurdeesem’ der heele wereld, zoo echt het ‘mostaardzaadje’ dat alom kan groeien. Terwijl een loutere mechanische beschaving geheel uiterlijk blijft en het innerlijke door-en-door heidensch laat, en mensch en maatschappij niet verheft en veredelt, maar alleen omhangt met een bonten mantel, - geeft het evangelie aan ieder persoon en ieder ras, van elk land en elke cultuur, een veredeling die innerlijk is en tevens het uiterlijke doordringt, hoe dit uiterlijke dan ook zij. Het hemelsche evangelie zuivert de menschheid van het gift der heidensche beschaafde of halfbeschaafde wereld. Dát evangelie, dàt christendom màg en kàn dus niet éénvormig zijn: niet Westersch of Oostersch, niet Europeesch of Indisch, niet oud of nieuw, niet nationaal of schoolsch. Het is geen ‘lap nieuw laken op een oud kleed’, ‘geen nieuwe wijn in oude zakken’ (Mt. 9:16, 17): het evangelie begint en eindigt met het meest-innerlijke, het geweten. Uiterlijke beschaving of macht veroverde nooit het geweten, en bleef daarom bij uiterlijkheid. Zelfs wet en filosofie laten de ziel van mensch en maatschappij onbewogen, en blijven daarom uiterlijk. Ze kunnen iets, ze kunnen veel; maar ze kunnen niet: alle volkeren veredelen en beschaven. Dat kan alléén het christendom. De missio-