Collette's houtsneden van Sint Geertruid van Helfta
In 't biezonder mooie boek van Pater Molenaar heeft Joan Collette acht houtsneden gemaakt. 'N kort woord daarover.
Collette heeft ons al veel en mooi werk gegeven; en hierom vooral is zijn kunstenaarschap ons zo sympatiek, omdat hij altijd ingekeerd is naar de geestelike inwendigheid, en alleen God en z'n werk wil verheerliken. In deze houtsneden van geestelike bedoeling, stelt ie ons jammer voor 'n groot deel teleur.
Vooreerst de twee afbeeldingen tegenover blz. 48 (‘Zag ze ineens naast haar 'n jongeling staan’) en blz. 64 (‘Toen ze na de Vespers iets gebruikte in de refter’). Hier moesten uitgebeeld worden twee diepe zielsgebeurtenissen bij Geertruid. De uitbeeldingen zijn dunkt mij te zwak van inwendigheid, vooral de laatste (in de refter). Is dat de beelding van Sint Geertruid die op dit ogenblik voelt, dat ‘de aanbiddelike merktekenen der vijf heilige wonden op werkelike gedeelten van haar hart werden ingedrukt’. (P. Molenaar blz. 59)? De refter (maar daar gaat 't toch niet om), is goed gedaan, 't bovengedeelte ten minste in 'n paar forse lijnen, maar daarin verloren dat vage figuurtje.
En dat drukke gekriebel van takjes in die eerste (naast haar de jongeling). De grote werkelikheid van Sint Geertruid, die door Jezus geroepen wordt als Zijn bruid tot Zijn overstelpende liefde, door de doornen van 't lijden heen, daar is toch te weinig van te zien en te voelen.
De houtsnee tegenover blz. 16 (‘Vanuit 't kleine cel-venster’ zie afb.) is beter. Dat is in enkele kloeke sneden sober en goed, met die grote rustige vlakken en die straffe lijnen; alleen onderaan wat rommelig en niet eenvoudig genoeg. Maar 't is toch hoofdzakelik weergave van 't uiterlike; wel goed was de sobere geestelikheid, als 't ondergedeelte de indruk maar niet verzwakte; en voelen we hier ook maar iets van Geertruid's wakke druilige zielestemming, die P.M. zo zuiver geeft (blz. 29)?
Presies 't zelfde geldt van de snee tegenover blz. 32 (‘'t Lichaam des Heren moest op die morgen naar 'n zieke gebracht worden, zie afb.). Die is technies ook wel goed, maar toch weer die rammelende onrustige streepjes, waarom toch?, maar de persoon van Geertruid?; eigenlik valt de snee in twee helften, Geertruid's figuur staat helemaal erbuiten.
‘Voor elk schepsel was ze vol medelijden tegenover blz. 144 (zie afb.) Dat is goed gesneden. T' vogeltje op Geertruid's hand in dat open witte vak doet goed - zeker - en de boom daarover héén is heel goed met dat kloeke zwart en die enkele hoekige lijn; maar die vier boompjes daaronder doen wat onnozel. Deze is een van de betere, al kan ik em niet sterk noemen: geeft ie me te peinzen in stille beschouwing? komt er iets op in m'n binnenste?
De allerzwakste van toon en gevoel zijn dunkt me wel de twee tegenover blz. 224 (‘en liet haar rusten onder de klop van Z'n allerzoetste Hart’) en