Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 187]
| |
Geestelike ervaringenI.Frederik van Eeden.‘Langs den Weg’Ga naar voetnoot1), heet z'n laatste bundel van opstellen: 't bevat werk van de jaren '15 en '16, onmiddelik gevolgd door de grote rede in '23 over z'n overgang tot de R.K. Kerk. Waarom deze tussenruimte van 5 jaren? Dat is jammer, en 't maakt 't inzicht op de gedachte-ontwikkeling van deze bekeerling - ten minste in deze uitgave - wel moeilik: 't stelt ook te leur, want hoe dichter de grote beslissingen naderen, hoe boeiender en aandoenliker 't werk van God in deze mens ons zou geworden zijn. Religieuze geest heeft deze wijsgeer en dichter altijd gekenmerkt. Dit bracht hem er toe, om reeds in 'n tijd van geheel tegenovergestelde inzichten de etiek als levenswaarde hoger te stellen dan de estetiek: en is feitelik tevens de onderbewuste oorzaak geweest, waarom hij in z'n dichterschap geloven mocht als in 'n zending, als in 'n verplichting tot verkondiging van z'n maatschappelike en zedelike inzichten in 't belang der gemeenschap, waarvan hij zich de dienaar wist. Deze trek naar 't onzichtbare - nu na z'n bekering zuiver gericht en met stellige verwachting op volkomen bevrediging, - maakt deze denker en dichter biezonder sympatiek aan allen, die in dit koude hoogtij van techniek en mekaniek de waarde van ziel, eeuwigheid, askese en mystiek te verdedigen hebben tegen de verstoffeliking en 't geestelik prozaisme, dat onder 't voorwendsel van praktiese levenszin en maatschappelike vooruitgang, doende is aan ons geslacht de enigste kans-resten te ontnemen op waarachtige welvaart en mense-geluk. Deze man verdient echter veel meer dan sympatie: veel meer dan de ‘hartelijke tegemoetkooming, het zoo weldadige vertrouwen in zijn oprechtheid en in zijn eerlijke motieven’, die hij naar eigen getuigenis al reeds van ons ontving: hij verdient vooral onze navolging. Vóór z'n bekering: om de moed, waarmee hij zijn geloof in de onzichtbare waarden altijd beleden heeft, niet alleen met 't woord, maar met de daad ook: met finantieel verlies, met miskenning: hij was 'n prakties idealist: niet in de vulgaire zin, dat hij wist van overeenkomsten en laffe toegevendheden, maar in de verheven zin, dat de idea in hem tot pragma was geworden: ‘ik ben maatschappelijk een eenzame geweest, tot voor een jaar. Een eenzame, lijdend onder smartelijke verdachtmaking en verbitterde vijandschap’. Na z'n bekeering: om de vurige ootmoed, waarmee hij Jezus volgt en lief heeft: om 't geloof, waarmee hij Hem ontdekt in de zichtbare gebeurtenissen aanwezig. 't Is 'n groote weldaad: deze broeder in Christus gewonnen te hebben, die | |
[pagina 188]
| |
't vermogen en, uit liefdeplicht, de drang heeft te getuigen over 't nieuwe leven, waartoe Jezus' genade hem voerde. Want behalve de waarlik niet geringe apologetiese kracht, die van deze bekeerling uitgaat over zijn niet-katolieke tijdgenoten, kan hij voor ons, met wie hij deelt in dezelfde geloofsbelijdenis, de bewerker zijn van 'n sterker godsdienstig beleven: z'n gezicht op geestelike rijkdommen en 't besef ervan zijn uiterst scherp: hij is begenadigd met veel licht. | |
De moderne mens.De twee laatste afleveringen van ‘Ons geestelijk leven’ - 't enigste nederlandse tijdschrift voor ascese en mystiekGa naar voetnoot1) bevatten o.a. 't tiende artikel over ‘Kloosterroeping’: 'n doorwerkte studie van Dr. J.W. Geerts. Dit tiende artikel behandelt 't hoogst aktuele en moeilike probleem: hoe verhoudt zich de moderne mentaliteit ten opzichte van 't kloosterleven? De keus van dit onderwerp is in dit tijdschrift 'n biezonder verblijdend verschijnsel. We hebben deze tweemaandelikse uitgave wel eens verweten: 'n te uitsluitend zich bezighouden met mensen van geestelike stand: 'n te grote afzijdigheid ten opzichte van de zedelike belangen en strevingen der leken: en dat in 'n tijd van algemeen geestelike ontwaking, in 'n tijd rol geestelike stromingen van allerlei soort: waarin dus richting allernodigst is, en belangstelling zonder twijfel verzekerd is. Dit tiende studie-fragment echter is gelukkig weer een van die zeldzame bijdragen, die dit tijdschrift geheel betrekken in 't groot en sterk religieus getint leven der tegenwoordige gemeenschap: en dit betoog verdient de volle aandacht ook buiten pastorie en klooster. Dit is hoogst prettig te erkennen! Allereerst geeft Dr. Geerts 'n ontleding van de moderne tijdgeest: de brede, duidelike en gedurfde uitwerking imponeert sterk: er is geen moment aarzeling: de zinnen zijn rijp, zijn diep bezonnen: 't intellekt spat uiteen in paradoksen: hier is veel meer dan gedachte: hier is 'n twijfelloze overtuiging aan 't woord. Z'n onderzoek samenvattend schrijft hij: ....menig lezer, den modernen en jongeren toch niet ongenegen, vindt hier wellicht, in een voor hem duidelijke formuleering, het eigen oordeel over den geest van onzen tijd: geest van ontevredenheid, van critiek, van onafhankelijkheid: geest van subjectivisme en autonomisme, van zelf-kultuur en lustbevrediging, van vrees voor wetten en afkeer van tucht: een geest tegelijk van ascese-vrees, mystieke bevlieging en uiterlijke bedrijvigheid.’ bl. 104. Vervolgens toont de schrijver de verwantschap aan tussen de moderne geest en de wijsgerige en zedekundige stelsels van amerikanisme en modernisme: en komt zo tot 't eigelik praktiese van z'n beschouwing: wat hij in 'n vraag formuleert: ‘Is de moderne mensch, gelijk we hem teekenden, geschikt voor | |
[pagina *17]
| |
Voor elk schepsel was ze vol medelijden’.
‘Vanuit 't kleine cel-venster zag Geertruid over 't weiland’.
| |
[pagina *19]
| |
‘En de diepgloed van ogen’.
‘'t Lichaam des Heren moest op die morgen naar 'n zieke gebracht worden’.
| |
[pagina 189]
| |
het kloosterleven?’ bl. 126. Als antwoord geeft hij: ‘Er kan uit hem geen christen en geen kloosterling groeien, zoo hij zichzelf wil blijven: hij mag er niet aan denken zich door eenvoudigen groei, door ontplooiing en ontwikkeling van eigen wezen, daartoe op te werken. Een algeheele omvorming is noodzakelijk, die meer is dan een uitwendige gedaanteverwisseling’ bl. 126. Die ‘noodzakelijke algeheele omvorming’ van de moderne mens vindt haar bezwaren in z'n ‘heel bizondere gehechtheid’ aan z'n ik en al zijn eigenheid! in z'n vrijheids-lust, in z'n neiging tot kritiek en ontevredenheid, in z'n te weinige leidbaarheid, in 't te weinig vertrouwen op de goede inzichten van de leiders.’ * * *
Wat beslist te waarderen valt in dit betoog, is de oprechtheid, de kristelike onversaagdheid, die, voor lof en blaam ongevoelig, uit zuivere intentie voorhoudt, wat zij waar en zeggens-waard vindt. Nochtans: in alle eerbied voor deze kloosterlike en verheven denker meen ik te moeten bewerken, dat z'n besluiten en konstateringen toch wel wat somber gekleurd zijn. Dit is jammer: omdat 't ware zo kans heeft tegelijk met 't niet-juiste of minder-juiste te worden afgewezen. Want zó toch pleegt men meermaals stelling te nemen tegenover 't geen men als overdreven meent aan te voelen. Zou dit pessimisme in konstatering en besluit - want heus, dat is toch wel de indruk, ondanks 't hoopvoller geluid van de drie laatste bladzijden, - niet veroorzaakt kunnen zijn, doordat misschien de schrijver beschikte over òfwel niet voldoende òfwel verouderde gegevens: misschien ook doordat hij uitlatingen aanzag als overtuigingen? En wat zou de indruk van schrijvers oordeel vermilderd en daardoor aannemelìker want juister geworden zijn, wanneer hij ook de goede tendenties eens ontleed had, met dezelfde nauwkeurige indringing als waarmee hij nu de kwade behandelde. Er is zoveel goeds: al was 't alleen maar 't sterke besef in de allerbelangrijkst groep van moderne mensen: dat de maatschappij, waarin we gedoemd zijn te leven, in diep verval is; de onversaagdheid, waarmee ze optreden overal, waar deze destruktieve krachten bevonden worden werkzaam te zijn; - en dat is op heel veel plaatsen, ook wel in kloosters - daarbij tegenover de vroegere kultuur van de schijn datgene, wat Gerard Knuvelder beschreef als ‘de tendens naar et grote leven en de diepere werkelikheid’, die nu veel sterker bestaat als weleer.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 190]
| |
'n Engelsman zei: Everything hat a dark side
That is the wrong side
Never to mind it.
Everything has a bright side
That is the right side
Try to find it.
't ‘Never to mind it’, zou - letterlik doorgevoerd - leiden kunnen tot fantasterij en ijl idealisme: maar 't ‘try tot find it’, dat is zo menswaardig, zo zielkundig tevens. Zou 't niet kunnen, dat, wanneer deze lichtzijde in de moderne mens aandachtiger was waargenomen, met minder bezorgdheid de kloosterpoort voor hem geopend kon worden? 't Tiende artikel van Dr. Geerts eist aanvulling. | |
Los van de renaissance.We beginnen zo langzamerhand in te zien: hoe dwaas 't van ons is de beschaving te willen gaan leren bij heidenen. We beginnen zo langzamerhand ook te geloven, dat op slot van rekening 'n ware levensbeschouwing in minder volmaakte vorm misschien (wat lastig zou zijn te bewijzen, dit laatste: tenzij men van te voren tot dogma verhief, dat Cicero's stijl bijvoorbeeld 't hoogstbereikbare is!) van groter nut is voor de student dan 'n valse in volmaakte vorm. Zo waar, we beginnen dit in te zien en te geloven: en 't is pas 1925. Intussen: hoe verheugt 't me, 't eerste deeltje te mogen aankondigen uit de reeks ‘Latijnsche christelijke schrijvers’Ga naar voetnoot1), die keurig verzorgd en met spoed wordt uitgegeven door de bekende Paters Jezuieten Dr. Al. Slijpen en M. van Everdingen.Ga naar voetnoot2) Dit boekje bevat 'n ‘eerste gedeelte uit 't werk van Lactantius: De mortibus persecutorum: en is voorzien met nederlandse voetnoten: 'n uitgave met latijnse is in bewerking. Dan komen de Confessiones van Sint Augustijn aan de beurt: daarna 't overige van Lactantius' werk, enz. Wie weet, verschijnt er ook 'n griekse reeks. Alberts te Kerkrade werkt aan 'n volledige uitgave van ‘de Hymnen uit 't Romeinsche Brevier’, wellicht met inleiding en komentaar door de Zeereerw. Heer P. Everts, leeraar te Roldoc. Wij hernemen ons! M. MOLENAAR M.S.C. |
|