Een ernstige waarschuwing.
Over bloemlezingen.
Dra. W.C. Wittop Koning-Rengers Hora Siccama en Herman Poort: De Bloeiende Bongerd. Twede deel. Derde Druk. J.B. Wolters, Groningen, Den Haag, 1925.
Deze ‘inleiding tot de literaire kunst’ menen we 'n ernstige waarschuwing aan et adres der katolieke kunstbeschouwing en inleiding tot de kunst, voorzover deze het onderwijs betreft, te mogen noemen. Als 't boek op je tafel komt te liggen, wordt et er diezelfde dag door vreemde hand van weggenomen, omdat et lokt tot lezen. Dat is een oordeel over een literair leesboek dat maar weinig bloemlezingen zal ten deel vallen, en ten deel vált.
Indien et inderdaad de bedoeling is van 'n literaire bloemlezing de jeugd in te leiden tot, begerig te maken naar de schoonheid zoals die in de taalkunst zich uitspreekt - een schone, maar uiterst moeilike taak! - moet een bloemlezing niet zijn et taaiste, vervelendste, onleesbaarste, rammelendste boek dat in de schooltas wordt meegesleept (dit cum grano salis op te vatten!). Nu is et 'n betreurenswaardig feit dat et overgrote deel der zogezegd katolieke bloemlezingen van dat allooi zijn. Voor de hogere klassen der middelbare school weet ik slechts één - naar ik meen tans uitverkocht - werk aan te wijzen dat ten tijde der samenstelling (1914, nog vóór de Bloeiende Bongerd!) aan de hoogste eisen voor die tijd voldeed: Roomse Keur (in twee delen) door Th. de Jager. In dit boek zat 'n systematiese, psychologies verantwoorde bouw die in et overgrote deel van gelijksoortige werken ontbreekt. Zelfs in zijn beperking tot de katolieke kunst kon dit werk in zijn tijd een specimen zijn, dat tot nog onovertroffen is.
Is et niet schande voor ons dat in et Noorden op katolieke scholen 'n bloemlezing gebruikt moet worden van de Vlaamse Pater Bauwens, n.l. zijn ‘Zuid en Noord’?
En voor de drie hoogste klassen hebben we helemaal niets van enige betekenis....
En toch mene men niet dat et er met die bloemlezerij maar ‘zo ongeveer’ op aan komt, vanwege dat et onderwijs gemaakt wordt door de man die voor de klas staat, vanwege dat ‘ieder boek goed is voor die et weet te gebruiken.’ Juist zo iemand zal dunkt me telkens stoten op dat bezwaar van ondeugdelike, on-systematiese en van verkeerde princiepes uitgaande boeken, al worden deze onder nog zo fraaie en diepzinnige tietels aangediend. Bovendien zal zeker feit zijn wat Dr. Moller konstateert in 't laatste Roeping-nummer: ‘Wat komt er terecht van de diepere menselike en kristelike beschaving in de liefderijke bestudering en bepeinzing van 't beste wat de mensen hebben voortgebracht? Zelfs dat hele kleine beetje uren dat op die scholen daarvoor is uitgetrokken op de lesrooster, bijv. voor taal- en letterkunde, worden misbruikt, ja misdadig misbruikt, hoofdzakelik om alweer te laten van buiten leren van namen en feiten en jaren en boeketietels.’ Indien dit zo is, blijkt daaruit nog weer scherper hoe noodzakelik een goede bloemlezing als steun bij 't onderwijs is. Het is natuurlik mogelik voor iedere les 'n bloemlezing samen te stellen, maar dit vraagt enorme, nooit eindigende studie zonder ooit tot de rustige grote lijn te komen - met et onvermijdelik nadeel dat de leerlingen de tekst niet visueel in zich kunnen opnemen. En dit is 'n uiterst voorname faktor.
Terecht zegt Moller: ‘Waarom niet die zo ontvankelike gemoederen met warme genegenheid ingeleid en ingewijd in enkele van de beste ook voor hun bevattelike schrijvers.’ Ik onderstreepte enkele woorden die een kernfout van talrijke bloemlezingen openleggen: et daarin opgenomen werk staat vaak te ver af van wat de geest ook maar in zich kan en wil opnemen. Het is een vanzelfsprekende noodzakelikheid dat slechts dóór de moderne tijd ingeleid worde op wat aan schoonheid werd geopenbaard in vroeger eeuwen. Het is een zeer moeilike taak in de beschikbaar gestelde uren 'n zo ontzaglik program af te werken, 'n taak die nog verzwaard wordt door et gebrek aan juist ingericht materiaal. En in dit opzicht meen ik te kunnen zeggen: dat De Bloeiende Bongerd ons 'n ernstige waarschuwing geeft omdat anderen ons hier weer voor zijn (altans momenteel), terwijl wij bij hadden kunnen zijn. Het gaat hier niet over 'n franje, 'n uiterlike versiering van ons leven, et gaat hier om een belangrijke faktor in et werk der ‘zielebeschaving’.