die welke meer algemeen gekend zijn, als begeerte, inhaligheid, gierigheid, hebzucht en eerzucht.
Gij kunt dat zelf ervaren.
Let maar op: Niets is er wat de menschen, wij menschen, zoo weinig waardeeren als ongevraagde liefdedaden, hoe goed ook gekozen, hoe fijn ook bedacht en discreet gegeven, hoe welkom ook. En als zoo'n liefdedaad regelmatig herhaald wordt, dan verliest zij niet slechts gehéél haar beteekenis, doch ze wordt of niet meer opgemerkt, of verdacht: - het zal wel ‘ergens om’ zijn, er zal wel een ‘bedoeling’ achter schuilen!
Assiduitate viluerunt. 't Is het woord van Augustinus over de sterren, dat Hello herhaaldelijk toepast. Ook hier is het toepasselijk: Wat gewoon wordt, wordt ordinair.
Herhaling verveelt den uit onmacht grilligen mensch, den onontvankelijken. Wat hij gewoon wordt, als de sterren, dat kan hij niet hoog houden in zijn achting, dat daalt in zijn waardeering, dat haalt hij neer, in zijn oordeel, tot iets laags: viluerunt.
Mag ik even, met aanhalen van 'n paar tegenovergestelde voorbeeldjes, concreter spreken?
Het was een, tijdelijk in Nederland wonende, Oostenrijksche kloosterzuster die eens op treffende wijze blijk gaf van een buitengewone ontvankelijkheid. - Merkwaardig, dat het juist een Oostenrijksche moest zijn! - Gedurende haar verblijf in ons land, was er een haar nagenoeg onbekend persoon, geabonneerd op de ‘Reichspost’, die deze vrij regelmatig aan haar doorzond; louter uit behoefte van een ongevraagd en onverwacht genoegen te verschaffen. Maar telkens ook, en tot het allerlaatste toe, als zij die persoon ontmoette, en soms ook schriftelijk, dankte zij hem weer, met innige woorden, voor de steeds durende toezending der krant. En als hij dan afsloeg: ‘O, maar dat is geen moeite en ik heb die krant toch niet meer noodig!’ - dan accentueerde zij: ‘Maar u moet, om dat te kunnen doen, toch elken dag opnieuw aan mij denken met een gunstige en vriendelijke gedachte!’
- Haar ontvankelijkheid erkende niet alleen, maar onderscheidde ook, en waardeerde achter de tastbare daad de ontastbare ziel ervan, en bewees daardoor haar eigen adeldom.
En fijn ook wist Vrouwe Maia Kralik te schrijven (in een brief van 4 Mie 1920) aan het adres der Nederlanders door wier steun in zware tijden ook haar de huisvrouwzorgen iets minder zwaar werden gemaakt:
‘....Uebrigens habe ich durch Sie auch etwas gelernt, das ich früher nicht in diesem Masse wusste. Ich meinte immer: “Geben sei seliger als empfangen.” Und jetzt weiss ich es nicht mehr, ob das ganz richtig