eindelik, en de Heilige Vader zal haar boetedoening voorschrijven: ijzeren ringen moet ze dragen aan het hoofd en aan de armen, tot ze van zelfs afvallen; dat is het teken dat ze genade verworven heeft. Dan gebeurt na jaren het mirakel. Engelen komen en nemen haar in haar slaap de banden af. Wat een prachtig moment voor 'n opera. Hier was voor danseressen die meer kunnen dan ‘pirouettes’ maken en ‘entre-châts’ slaan een enige gelegenheid om expressief en plasties werk te leveren.
Maar.... het opera-Marieken sterft op het lijk van haar aanbidder.
Het libretto is een bepaalde mislukking. Het staat van de oorspronkelike versie nog verder af, dan de tekst van Gounod's Faust van de tragedie van Goethe. Dit zegt genoeg.
Als we op het libretto zo geinsisteerd hebben is het omdat onze Vlaamse operas gewoonlik in dit opzicht al heel zwak zijn. Hoofdzaak in een opera is natuurlik muziek, maar alleen wanneer men aan de bazis een toneelvaardige intrigue stelt. Een zangspel, hoe ongelukkig men het ook vinden moge, staat of valt met de sceniese kwaliteiten van zijn tekst.
Uyttenhove, als zovele komponisten, is het slachtoffer geworden van zijn tekstdichter.
Het zou onredelijk zijn z'n muziek onder het licht van het oude mysteriespel te beoordelen. Hij heeft zijn libretto gevolgd, en daarom kan hij ons noch de humanitaire mystiek, noch de intense lyriek, noch het dynamiese expressionisme die het werk van de middeleewse dichter beurtelings bezielen, doen aanvoelen. Op zich zelf genomen doet zijn werk zich echter toch als twede plans arbeid voor; eerzaam werk van een eerzaam komponist. De opzet waarmede de pers de première aangekondigd heeft, lijkt achteraf wel wat humbug-reklame te zijn. Typiese melodiese lijnen, die de stijlmusicus verraden komen weinig voor, geen enkel der aria's zal ooit een suksesnummer voor concerten worden. De orkestratie toont ons een knap vakman, die echter geen niewe ontdekkingen doet. Geroemd om zijn orkestrale kleur wordt het toneel van de terugkomst van de klokken uit Rome in I, waar inderdaad een volle, klinkende sonoriteit verkregen wordt, en waarbij klokken en carillon de zogezegde ‘note pittoresque’ voegen.
Toen Teirlinck's ‘Ik dien’ hier voor de eerste maal ging, steeg onder de jongeren een algemeen protest op tegen de wijze waarop de schrijver de mooie Beatrijs-legende gevulgariseerd had. Dat tans, nu een onzer mooiste middeleewse drama's op een afschuwelike wijze verminkt wordt, ieder lauw blijft toekijken wijst er op hoe geïsoleerd wij, jongere musici, hier voor onze idealen strijden en dit is zeer bedroevend.
KAREL ALBERT.