Roeping. Jaargang 4
(1925-1926)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Jan SchonkI.Een ziel, strak gericht op het ideaal: boven de vlottende bekoorlikheden van de verschijnselen één glimlach te veroveren van het tijdeloze schoon. Een die afstand deed van veel om dit Ene te winnen. En die in z'n beste momenten reeds werken heeft geschapen waaruit de vrede licht. Je vindt in ieder tijdvak enkele van die mannen, die het volle leven van hun tijd meeleven, open staan voor al wat er nieuws opkomt, maar hoe nerveus ze meetrillen met alles, geen kunstwerk komt uit hun handen of de tijdstroom heeft de filter van hun ziel doorlopen. Hun kunst is placide. Lyriese stormen doorstaan ze met rustende handen. Dramatiese conflicten splijten hun wezen zonder dat een klank de buitenwereld bereikt. Ze zoeken niet het conflict, maar de oplossing. Hun werk is het mooie weer nà de weken van storm. Maar het is niet levenloos en oppervlakkig, leeg en futloos zomerweer; het heeft de diepe verklaardheid, de feestelike ernst, de glanzende vernieuwdheid van de natuur die eerste dag na weken van plasregens. Moeizaam groeit hun kunst. Natuurlik bereiken ze techniese volmaaktheid. Natuurlik is hun werk weinig gecompliceerd. Natuurlik is et monumentaal: groots bij et eenvoudigste onderwerp; groots en eenvoudig. 'n Enkele figuur die et vlak beheerst; rust in de gestalten, in de bewegingen; rust in 'n bescheiden entourage. De uiterlike bekoorlikheid van hun kunst maakt u argwanend; ge vermoedt lege pronkzucht; doodse vormelikheid; zielige leegheid. Ze beminnen niet de eerste plaatsen in de vergaderingen en de voorste banken in de bijeenkomsten. Hun stem wordt gemakkelik overschreeuwd door de rumoerige sjachelaars om roem. In hun kristalliseert et beste van hun tijd. Maar éclatante bewijsstukken voor de tijdstromingen zijn ze niet. Je denkt aan Vermeer, Chardin, Ingres, aan Staring en Dullaert. SchonkGa naar voetnoot1), die nerveuze sombere man met z'n zwervende ogen, die geen minuut kan blijven zitten, en die in beroering komt als er hard of druk gesproken wordt, die opgevreten wordt van chagrijn, Schonk hoort naar 't karakter van z'n kunst in deze rij. Ik zag, deze zomer, 'n tentoonstelling van z'n grafies werk bij Kleykamp. Enigszins eenzijdig: artiesten als deze vertonen et ontstaan | |
[pagina *7]
| |
Afb. 6
OOIEVAAR van Jan Schonk | |
[pagina *8]
| |
Afb. 5
ST. FRANCISCUS van Jan Schonk | |
[pagina 85]
| |
van hun werk niet. Schetsen, ontwerpen en krabbels houden ze stil in portefeuille. Al wat niet volkomen hun eerlikste bedoelingen dekt, houden ze verborgen. Misschien juist daardoor was het boeiend, schilders zielegang en -strijd na te speuren. Reeds in z'n werk uit Rotterdam, vóórdat Schonk, aan de grenzen van de wanhoop, Rotterdam ontvluchtte om zich te begraven in Oosterbeek, toont hij zich boven het weke impressionisme uit. Niet alleen zooals dit aanvloog op iedere wankele verschijning die het netvlies trof, maar ook zoals het verliefd was op elke toevallige biezonderheid van licht, van kleur, van lijn. Hij heeft er, na de vele probeersels van de jeugd, etsen gemaakt. Hij maakte er litho's. Hij heeft er reeds z'n onderwerp gevonden: het dier. Niet het dier als organisme, als bewegend, gevoelend, genietend en lijdend schepsel, niet de belager van z'n prooi of de gezel van de mens heeft er z'n liefde. Het dier is een ritmies lijnenaccoord. Meer reeds: het wezen van het dier vindt z'n adekwate uitdrukking in z'n lijnenstelsel. Groots-primitief ziet hij z'n beesten: de Ara is de schreeuwerik, en de hele plaat is doorschreeuwd van et kijvende dier: op een ruwe stok met scheve beugel zit op z'n etensbak, de veren haveloos verstreuveld, met toornig schreeuwgelaat de krijsende vogel; treurwilgtakken regenen een gil over het vlak. Daarnaast is de Kakatoe de pronkvogel: fraai gepolijst is z'n zitstok, van keurig gesneden hout de beugel; rustig zit het dier te pronk; strelend is het kostbare tere rose dons op de plaat neergevlijd, elk veertje liefkozend gestileerd; sierlik krult de gele kuif; de effen blauwe hemel harmonieert fijn met het rose lichaam, slechts geschakeerd door het zachte groen van goude-regen, waarvan 'n enkele bloem-tros zich naast de vogel komt buigen. De week-romantiese gestemdheid, zo typies voor alle voor-oorlogse kunst, vinden we in al het werk van Schonk uit deze tijd, vooral in z'n aquariumstukken. Je merkt: de auteur is boven het naturalisme uit, maar Gods genade heeft hem nog niet de heilige knauw gegeven; de vloeiende lijnen van waterplanten, in rijke harmonieën van golvende lijnen het beeldvlak doorwierend, zijn slechts de dragers geworden van 's kunstenaars zoet-romantiese decoratieve lust. Zijn deze aquaria de aantrekkelikste, d.i. de aangenaamste of bevalligste uitingen van Schonk's rotterdamse tijd, voor z'n eigen ontwikkelingsgang zijn de belangrijkste de beide litho's: Vluchtende gazel en Gems. Hier voor 't eerst durft hij de gegevens van de natuur vrijmachtig te hanteren, als 'n ruwe grondstof waaruit hij de beelden van zijn ziel kan scheppen. De gazel is de ren om het leven. De hele plaat is vervuld van tragiek: de doodsangst, die alle spieren spant tot het uiterste, de dreiging van de dood beheersen de hele vorm- | |
[pagina 86]
| |
geving van het dier: het koen-gestrekte en in grootse lijnen saamgevatte lichaam; maar ook van de schijnbaar grillige en onverantwoorde strepen van de grond en de wolken-als-'n-onheil. De gems is het zelfbewuste pal-staan op de hoogste bergtop: alleen met z'n levenswil, hoog boven de dreiging van de gevaren houdt de koene springer stand op enkele vierkante centimeters rots, de ranke voorpoten gestrekt, de krachtige achterpoten gespannen, klaar tot de nieuwe sprong in de afgrond. En de wolken spannen triomfbogen om z'n durvende kop. Hier heeft voor Schonk de roep voor z'n leven geklonken. Uit innerlike nood heeft hij in deze litho's de formule gevonden voor z'n eigen kunst. Hij zal niet meer kunnen rusten vóór hij in volle meesterschap heeft opgelost, wat hij hier pas in volle erkentenis heeft gesteld. Want deze litho's zijn maar 'n pogen. Naast het krachtig diepe zwart-wit van z'n houtsneden doen ze vaal, naast hun krachtige fijnheid lijken ze grof. En wat is er veel overbodigs en onverantwoords. Hoe veel zal de kunstenaar nog overboord werpen voor hij tevreden kan zijn over zichzelf.
◽ ◽ ◽
Dit was nu de bagage van de man, die in 1920 naar Oosterbeek trok, bereid om desnoods als verversknecht zich door het leven heen te slaan. Die z'n pen, z'n platen en z'n stenen had verkocht, en opnieuw beginnen mocht. Opnieuw beginnen móest, om de zorgelike gezichtjes van z'n drie kinderen, en durfde, om de lach van z'n vrouw. Merkwaardig is intussen, al is ook dit de histoire qui se répète, dat na het krachtige woord van de laatst-besproken litho's, nu in het laatste rotterdamse jaar een periode komt van absolute terugkeer naar het naturalisme. Was het om meer verkoopbaar werk te leveren, of zag hij geen uitweg meer in z'n eigen experimenten, dat hij met zulk 'n haast verwoede energie gaat zitten etsen en z'n volle aandacht gaat geven aan trefzekere afbeelding van licht, lucht, ruimte, massa, atmosfeer, en allerlei toevalligheden op de oppervlakte van voorwerpen? Of voelde hij werkelik dat in deze richting hem veel ontbrak? Het noodzakelike sukses bij 't publiek van etsen als Zilverdistel en Pompoenen, Uitzeilende Visschers, Havengezicht, Reiger, Lepelaars, betekent voor 'n gedalleste kunstenaar 'n gevaar! Intussen voelen we hier 'n wezelike verandering van levenshouding: opeengeklemde tanden die zich verzetten tegen 'n ondergang. Weg is het weke en zoete. Een worsteling met 't leven maakt mens. | |
[pagina 87]
| |
II.Eerst in de zomer van 1924 zag ik werk uit z'n oosterbeekse tijd. Wel had ik van tijd tot tijd 'n reproductie gezien van 'n ets, 'n litho, 'n houtsnee. Hij bleek dan 'n nieuwe techniek machtig te zijn, maar, hoe knap ook getekend, die platen riepen de gedachte op: we zijn Schonk voor de nieuwe kunstbeweging kwijt. Kakatoe's, Vissende Reiger, Lepelaars, knappe etsen; boekomslagen en kinderportretten, leuk werk, maar uit de oude school. Toen zag ik de nieuwe houtsneden die het hoofdbestanddeel vormden van z'n tentoonstelling bij Kleykamp. En de schilder zei: ‘nu heb ik m'n weg gevonden, nu kán ik wat ik wil.’ Ik stond er eerst vreemd tegenover. Als je met intense belangstelling het woeste groeisel van de na-oorlogse kunst meeleeft, en je voor de innerlikste begeerte van je ziel nauweliks bevrediging vindt in de tomeloos opvlammende dynamiek van het met mateloos geweld uitbarstende jonge leven, brengt werk als dit je in verwarring: werk van kalme bezinning, van sterke beheersing, van kuise beperking. Je hebt uit samenbotsing, ja samenstorting van zielekrachten het aanlichten gezien van 'n nieuwe schoonheid in een kreet, een schreeuw die diep in je ziel kerft; je hebt duizendmaal de reis gemaakt tussen wanhoop en blijmoedig vertrouwen, waar je telkens de kenmerken aantrof zowel van 'n wanhopig maar in het élan van levensdrift verhuld einde, als van 'n driest, maar innerlik aarzelend, begin. En nu legt zo'n grafieker je in plaat na plaat de bewijzen voor van 'n kloekmoedig samenvatten van alle krachten; van 'n eenvoud die rijkdom; van 'n kalmte die zelfbezit is; van 'n vrede, die uit donkere zielenood is geklaard. Niet meer de virtuositeit van de uitzwervende lijn: maar de vaste harmonie van ritmiese vlakken; het enkele volle en reine accoord van diep zwart en klaar wit. De grootste soberheid: een of twee vogels, meest in rust; altijd steltlopers: reigers, ooievaars, kraanvogels, nimmerzatten, maraboe's; nooit deze dieren om de afbeelding van het dier zelf; nooit het dier gegeven in de toevalligheden van z'n uiterlik of de grillige natuurlikheid van z'n lijnen; niet meer, als vroeger, om de typering van het dierwezen; maar gesynthetiseerd tot voorname harmonie; vereenvoudigd tot 'n enkel ritmies golvend vlak. En ook het landschap is iets anders dan de licht-doorvloten ruimte waarin het dier leeft, of de entourage vol groeisels rond z'n bekoorlike verschijning: het is saamgevat in z'n wezelikste kenmerken: aanduidingen van stammen, takken, ‘lovervracht’; de vijver is nog slechts 'n wit vlak, spiegel des hemels in het duister bos; of 'n voetbreed water dat even rimpelt of waar 'n simpele bloem omhoog groeit. | |
[pagina 88]
| |
Moeizaam en onder veel meditatie ontstaan deze platen, ‘elke plaat is me een bevalling’, zegt de artiest. Er is inderdaad tijd nodig en veel intens voelen, eer alle droesem van vluchtige ontroerinkjes, alle ballast van toevalligheden verdwenen is. Zo'n kunstenaar spaart zich natuurlik ook niet ten opzichte van de techniek, handwerksman vol liefde voor z'n ambacht als hij is. En de décorateur in hem laat ook de uiterlike welstandigheid niet los. Maar hoe ver boven techniese virtuositeit en decoratieve behagelikheid verheft zich dit werk. Het spreekt in de beste stukken rechtstreeks tot het beste en diepste in ons. De man die werken schiep als Azende nimmerzat, Bannelingen, Ooievaart, (afb. 6) Philosoof, Avend, Warme Middag, maar vooral Witte Reiger en Paradijskraanvogels heeft in onze stormende tijd vaste rustpunten gesteld; plekken van vrede waar het goed toeven is. Avend. Hoog rijst het duistere bos, de dreiging van de nacht drukt op het neerhangende gebladerte. En aandoenlik (het is bijna de enige maal dat in 'n Schonk nog 'n romanties gevoelentje klinkt) staat daar, hulpeloos bescherming zoekend, 'n hertekalfje. Warme Middag. (afb. 2) Het zware zomerlover hangt moe en drukkend voorover naar de vijver; in de schaduw, aan de rand van et verfrissende water, staat 'n grote witte vogel, en slaapt in de hitte, de kop veilig onder de vleugels. Philosoof In het diepst van 't bos teruggetrokken, omschut door de verticale vlakken van 'n viertal boomstammen, waar weinig lucht tussen licht, staat, geheel geconcentreerd in zich zelf, de wijze denker, 'n maraboe, met opgetrokken poot te staren langs z'n neus. Heeft de auteur in deze houtsneden getracht een tafereel tot 'n enkele formule te herleiden, wat het strakst en overtuigendst is gebeurd in de Philosoof, geheel anders is weer Witte Reigers. (afb. 3) De ovale vlakken van de blanke vogels zijn hier uitsluitend genomen als grondaccoord voor 'n rijk-orgelende ritmiese kompositie. De rechterbovenhoek is egaal diep-zwart. Daarlangs golven de witte ovalen van de grote vogels: de eerste maal helder uitklinkend in z'n zuivere vorm en kleur, de andere ovalen langs elkaar schuivend, elkaar grijpend en oplossend en verfladderend in 'n snel staccato-spel. Tweemaal snijdt er brutaal 'n scherpe bek z'n bitse horizontale streep doorheen, sterk geaccentueerd door de cirkel van 'n fel oog. Langs de onderkant wordt dit spel begeleid door 'n reeks snelle witte en zwarte vlakken die speels doorvlogen worden door 'n gevarieerd stelsel van zigzaglijntjes. Uit de rechteronderhoek kronkelt dan 'n zwart vlak, de grond, deze witte accoorden tegemoet, bescheiden doorlijnd van de tekening der zwarte poten. Van links beneden schiet steil omhoog het grillige spel van knoestige takken, die de witte hemel in 'n reeks schichtig gebroken | |
[pagina 89]
| |
brokken hakken. Me dunkt 'n plaat om 'n musicus te verrukken in z'n krachtige eenheid, en z'n klare taal. In Witte Reigers spreekt de man, die in 't volle besef van z'n krachten de wisselende stroom van z'n gevoelens dwingt in de vaste baan waar hij hun meester is. | |
III.Als het wezen van et religieuse is: het samentrekken van alle zielekrachten om ze te richten op de Kern van het zijnde, dan is de kunst van Schonk godsdienstig. Maar dan moet op de erkenning ook noodzakelik volgen het gebed. Het eindelike gebed vinden we in het schoonste werk dat Schonk tot heden voortgebracht; Paradijskraanvogels. (afb. 4) Hier is de zware ernst die 's kunstenaars oeuvre vervult, verdikt bijna tot droefheid. Het is het ogeblik, dat de ziel, die neergebogen heeft gezeten in de zware duisternis van de smart, Gods genade over zich heeft gevoeld, en vol heimwee zich opstrekt naar het licht. Niet de noodkreet van het ‘De profundis clamavi ad te, Domine’, maar het diepe verlangen van de adventstemming vervult dit werk. ‘Ad te levavi animam meam, Deus meus, in te confido, non erubescam.... etenim universi qui te exspectant, non confundentur. Vias tuas, Domine, demonstra mihi, et semitas tuas edoce me.’ Ineengedoken zat naast z'n makker in de duisternis van 't woud aan de oever van 't water de edele paradijskraan. Toen heeft ie het ranke blanke lijf hóóg op opgestrekt naar de verre hemel; en in et ritme van de lang-neerhangende staart naar de hoog op slanke hals geheven kop waarin de ogen zo ernstig opzien naar het licht, was hij et Verlangen naar de Bevrijding. De simpele eenvoud waarmee deze prent is uitgewerkt, zodat alle gedachten aan techniek en kompositie achterwege blijven en zuiver de schoonheid alleen spreekt, is 'n stellig bewijs voor de volkomen eerlikheid waarmee hier uit de diepte van de ziel gesproken is. Het zou verwonderlik geweest zijn, zo de mediterende ziel van de kunstenaar na dit werk geen behoefte had gekend om ook in religieuze onderwerpen gestalte te zoeken voor z'n kunstdrang. De stap werd de vogelminnaar gemakkelik gemaakt: in de zoete vader Franciscus vond hij de heilige die de vogelwereld had getrokken binnen de kring van het gewijde. Als de xylograaf mediterend in de eenzaamheid met z'n vogels en z'n bomen bezig was, drong zich als van zelf de figuur van de heilige aan z'n fantasie op, die de vogelen verzameld had en voor hen getuigd van de schoonheid en goedheid van de Schepper: ‘Mijn gevleugelde broeders, altijd moet jullie je Schepper loven en Hem hartelik liefhebben, die jullie met veren gekleed heeft, en vleugels | |
[pagina 90]
| |
gegeven om te vliegen, en Die je alles gaf wat je nodig hebt. Edel heeft-ie jullie boven alle schepselen gemaakt; Hij heeft je het verblijf in de reine lucht toegewezen en zonder dat je te zorgen hebt, verpleegt en verzorgt-ie jullie.’ En als ie dit gezegd had, gedroegen de vogels zich wonderbaar; ze rekten de hals uit, wuifden met de vleugels, openden de snavels en zagen 'm oplettend aan. Hij ging echter zelf verwonderd tussen hen door, en ze bewogen zich zelfs niet als z'n kleed langs hun streek, totdat-ie 't kruisteken over ze gemaakt had en daarmee toestemming om zich te verwijderen. Niet de Godbegeesterde extaticus zag Schonk, in wie de zielebrand de wonden van de Gekruiste Bruigom had gebrand; niet de lijder van de hemelse passie heeft 'm aangegrepen. Maar de man uit wie de bovenaardse vrede straalde, die sterkte en liefde is. Sterk en mild is z'n plaat St. Franciscus (afb. 5). In de middelas van de plaat schrijdt, sterk tussen de sterke verticalen van het woud, de heilige. Milde lijnen van kap en mouwen voorkomen somberheid. Vrede is in de tred van de voeten, zegenende liefde in het gebaar van de handen. Sterkte en mildheid in de geheven kop; de helm van de haren, de zachte mond en ogen. Sterkte en mildheid doorglanzen dit hele beeld met z'n krachtige en wel-doordachte bouw, met z'n virtuoze lijnvoering, met z'n middeleeuwse aandacht voor de vogels, waarvan 'n twaalftal op takken en tussen bladeren zijn komen aanwippen of in komiese aandacht aan de voeten van de heilige zijn saamgeschaard; voor het gebladerte, dat ditmaal blad voor blad als een poort van mildheid zich over de heilige welft. De schilder is in verschillende opzichten geluk te wensen met deze kapitale linoleumsnede. Deze open rustige zielestemming, de aanvaarding van het figuur, het bereiken van monumentaliteit, het haastmiddeleeuwse primitief-menselike, dit alles zijn winsten. Maar er is in menig opzicht 'n teruggang: de vogels zijn nog slechts exemplaren van hun soort; de linkerhand is al te naturalisties getekend, het gebaar ervan al te zalvend; de pij en het koord zijn waarlik-tam. Vooral: er is geen rustpunt in de kompositie. Telkens vervalt je oog tot staren, of dwaalt naar het gebladerte, waar genoeg boeiends is. Er is geen overtuigende noodzakelikheid in deze plaat, en dus is ze blijkbaar niet ontstaan uit de innigste hartsbehoeften van de artiest. Z'n geest werd hier vooral bezig gehouden met techniese problemen. Alleen de kop van Franciscus en de rechterarm zijn vervuld van de goede geest. | |
IV.Tussen de weke rotterdamse tijd en de kloeke bezonkenheid van de laatste jaren, staat de goede harde tijd van de eerste oosterbeekse jaren. Heel het werk van deze periode is doorklonken van het gerucht | |
[pagina 91]
| |
van 'n forse en zeer onzachtzinnige kamp. Wat 'n barse fierheid in die Zeearend. Een die dat neerzet is waarachtig nog niet verslagen, hoe onrustig z'n hart ook uitzwerft. Met weer een ander experiment in de houtsnijkunst (in deze periode steeds 'n kunst van lijnen) zijn de Azende Meeuwen en Meeuwenvlucht verbeeldingen van de opzwiepende begeerte naar vrijheid en forse hymnen op het élan. In de ets-achtige houtsnee IJmuiden treft vooral het vibreerende van de lijnvoering; 'n bevend, nerveus heimwee naar ruimte en grootheid. Maar dan is er die haast woeste linoleumsnede Aronskelken (echter laat Schonk nooit de natuurlike hoofdvorm los), de knoestige stammen-en-takkenplaat Hemelsche Bergpad, met de wirwar van de mosbodem, en vooral Langs de Rijn. Rondom de vrede van 'n in de verte zeilend schip en de verre heuvelen: de briesende kankannade van het barre heelal. Brutaal breekt 'n barse boomstam midden door 't tafereel en spuit als 'n fontein van onwilligheid de wervel van z'n takken naar alle kanten, de hemel in duizend grillige brokken morzelend, die in 'n waanzinnige wieling uiteenkolken en neerflikkeren over de stuipende aarde. O getourmenteerde geest, die alles zag pletteren om je helder ideaal. In Golf is er dan geen enkele vonk van rust. De kolkende zee spat uiteen in duizend schuimvlokken, het golfdal wankelt dronken naast de daverende opstuwing van de golf die door het noodlot zelf wordt geheven naar 'n verderf. Door de lode lucht komt laag het noodlotsheir van de wolken aangegierd. Is deze plaat 'n bevrijding geweest? In deze belijdenis van de somberste zielenood treft toch het herwinnen van de vaste hand, van het scheppensgeluk van de kunstenaar, die niet eenmaal de beitel in het hout laat graven of de snede beantwoordt volkomen aan z'n bedoeling; elke lijn in zuiver evenwicht met de heffende en wentelende krachten van het golvenstelsel. 'n Bevrijding. Reeds uit begin 1923 is weer die klare, rustige en ruime prent Ducdalf, die paal boven water, de koele, geometries-strakke, onwrikbare en ondeerbare rust in de vlottende leegte van water en lucht. De storm was over; sterk en kalm, in 't volle bezit van z'n techniek, in 't klare bewustzijn van de krachten van 't leven, maar ook van z'n eigen kracht daartegenover, zette zich 'n Man aan z'n nieuwe taak.
TH. DE JAGER. |
|