drongen is, een zin te vinden als: ‘Le musicien ouvre la cage aux chiffres....’ (Le coq et l'arlequin, bl. 11).
Men zal opgemerkt hebben dat onze belangstelling tot hier grotendeels naar de eigenlike maat, als mekanies element, ging. Ze geeft de muziek vastheid; ze is echter een holle ruimte; een geraamte, waarrond en waarin het levende vlees groeien moet om een bestaand wezen te vormen. Dit levenbrengend element is het rythme. Elementair gesproken is rithme de verhouding tussen duur, accent en ingenomen plaats der klanken binnen de ruimten door de maten of maateenheden aangeduid. Rythmus is rechtstreekse inmenging van hart- en polsslag in de muziek. Hij is het meest karakteristieke en het meest veranderlike element der toonkunst. Ontstaan uit het volk is hij er de rechtstreekse weerspiegeling van en meest direkt in verbinding met de geest van de tijd. Daardoor komt het dat op 't ogenblik, tijdstip van zoeken naar niew materiaal en ongeuite sensaties, de volksrithmen van onze tijd, in de niewe muziek zo'n overwegende rol spelen. (We hebben in een vorige paragraaf gezegd hoe wij persoonlik deze nijging interpreteren).
In zijn ‘Nachklänge’ bepaalt Egon Lustgarten merkwaardig het belang en het wezen van de rythmiek:
‘Evenals er in de natuur, zoals Leipnitz opmerkte, nooit twee gans gelijke zaken voorkomen, zo zijn er, strikt genomen ook geen twee melodieën van gans gelijken rythmus; want iedere harmoniese wending, iedere richtingswijziging in de melodiese lijn wijzigt meer of minder duidelik de rythmiese bouw en de frazering. Uit het enkel opgeven van het rithme, met weglating van de klanken, laat zich vrij wel de daarbij passende melodie raden, evenals door een eenvoudige schaduwtekening de uitgebeelde persoon herkenbaar wordt. Het ideaal zou zijn, een zulkdanige volstrekte overeenstemming te vinden tussen de ryhtmus enerzijds en al de andere (melodiese, harmoniese en klank-) faktoren anderzijds, dat, de muzikale bevattelikheid vooruit bewezen, een dove, door 't opvangen langs de gevoelsweg, van de rythmiese trillingen, de zuiver muzikale indruk zou ondergaan.’
Paragraaf, die hij illustreert met het bekende voorbeeld van de doofstom, blinde Hellen Keller, die in de mogelikheid is, door haar hand op de klankbodem van een bespeeld klavier te houden, de aldus overgebrachte trillingen innerlik te verwerken tot een muzikale impressie.
Aan 't einde van deze paragraaf dienen we even terug te komen, op de bij de aanvang uitgebrachte bewering dat maat en rythme de kompositie voorstellen als een in de tijd verlopende gebeurtenis.
Het begrip ‘tijd’ is in de laatste jaren erg op de rooster gelegd en een filosofiese school heeft ons bewezen dat tijd en ruimte twee begrippen waren die elkaar eigenlik dekten. Muziek zou dus net als