Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 579] [p. 579] In de tijd van dorring stond de begeerte op. et Uur is laat en zeer verlaten - de kampen onbewaakt - sluip sluip m'n patroelje! Wie heeft zichzelve zó eiseloos overgegeven: dat hij niet ééns verlangt de zekerheid van z'n hand de feilloosheid van z'n wapen et onontkoomlik vastslaan van z'n oog te beproeven op 'n rilde prooi-gegeven mens - want zijn onze heerlike vaders geen koninklik roofdier geweest? Laat ons 'ns wreken (deze éne énige maal) de schande die hun erfdeel lijdt aan óns - Wat kan als dit vergeeflik zijn? - en vóór de rondgang weer onze wacht op de bastions - Als God inspekteert: onze wacht als 'n rij van metaalfieguren! Richt òp m'n patroelje! kláár: onze ogen en handen en feilloze wapens - hoe alle kampen zó onbewaakt kunnen zijn! en wat et erfdeel van de vaders heerlik aan ons is behouden! - - Schiet door me heen de lachstem van m'n meisje ik stuit en ik ijs. - Met 'n vloek sla ik de uiterst-gedrilde patroelje weeróm; ze lopen vóór me: recht en zwijgend man na man - ze betrekken de wacht op de bastions: de wacht als 'n rij van metaalfieguren - En als God inspekteert staan ze alle star en wezenloos te schreien voor zich heen - maar God gaat hun voorbij in z'n ontzettend zwijgen. JOS VERJANS. Vorige Volgende