Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 564] [p. 564] De nood. Heer, hoe beef ik als Gij mij aanstoot: een storm op het verknaagd gebit der duinen en een vlam in het graan. Ik sta ontsteld voor uw Gelaat, omdat Gij mij scheurt als linnen op de toonbank en mijn hart kartelt als een haas. Nu weet ik dat de schaduw van uw hand een duistere toorn over mij is, want ik-zelf een droeve dwaas. O, wat is de teenen mand, zo toch haar bodem begeeft? Hoe lang een water-druppel aan de goot-rand? O, ziel, hoe lang gij in mij leeft? Heer, nadert nu de groote tijd dat Gij ons uitschudt als een kleed en ons wegschopt als een voetbal? O, hoe verschroeit die appel-beet ons zondig lippen-vleesch en hoe hooren wij de schal van uw toorn ut een ver gebladert! Hoe weinig onze glimlach, als Gij de blonde vlasspil der zon ontrolt of de groene maan ons nadert.... Hoe weinig onze glimlach.... Heer, maar van ginds uw toorn dat elk hart U uitspuwt als de pitten van een appelsien en elk zegt: ‘De Heer is wrang!’ Zijn wij dan niet als tarwe, die de koopman door zijn vingers glijdt en hij zegt: ‘Slechter graan heb ik nooit gezien’? Is onze zonde niet de verbrande paarden-hoef die vies rukt in de straat? Of wie klaagt: ‘Mijn God is wijd!’ als de rook-wrong van zijn offer nêerslaat? O, Heer, wij weten: uw adem stort ons aan en zift elke teems, zoodat het kaf uw goddelijk kleed bestuift en Gij: de witte Maalder van het menschelijk graan. Want met de zonde-wolk zijt Gij omhuift [pagina 565] [p. 565] en uw vingers gelinkt door de zeef-rand, uw Gelaat bepoederd door het dorre kaf en uw ooghol rood onder de prikkel.... Gij ziet: de aard-bal waggelt als een dronkaard en tegen de spiegels onzer oogen de gekrulde zee der zonde stort af.... O, Heer, o, Heer, zwaai het sein van uw mededoogen! Hef luid uw gelach tegen de aard-schil, zooals een kind tegen zijn roode appel! Is de vreugde niet uw diepste Wil en de droefheid niet ons-zelf tot straf? Reeds hoor ik het rijten van uw zwart tent-doek, waaronder de mensch jankt en de Dood op rubber-schoenen sluipt.... Bijna hoor ik het gouden vlag als van ouds uw venster aanslaan en glinsteren in de paarlemoere dag.... Bijna bloeit er een bloesem over een lage muur, en bloeit er altijd: buiten elk uur. Bijna de stap van een sandaal door de lange gang tusschen ons en de Eeuwige Zaal.... KAREL VAN DEN OEVER. Vorige Volgende