Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 509] [p. 509] Tekens Aan ons oor de ronk van het eerste insekt geboren in wat talmende middagschijn en tussen de witte kamerwanden verdoold. Een snaar heeft gezinderd bij nacht, begonnen werd het stemmen van het instrument de lange winter bedolven en weer aan 't zichtbaar worden: de milde, bruine cello-buik der aarde! Nog is de zon maar een blos doorheen het porselein van de hemel. Maar het rood bijwijlen, als stonden rozen te laaien daarachter; een fornuis van rozen. Wanneer de zon door dat brandend rozebos is gegaan moet goud-geel gezuiverd haar gloed in de einder staan. Over de zeeën en het vasteland wordt dan gezoef gehoord van grote vogelkluchten die aanvlagen op de luchten. De menschen komen elkander melden de seinen die zij opvingen langs de straat. De dag blinkt in zijn nieuwe staat als het dek van een plezieryacht op de Schelde. Dit is de plechtige onthulling der aarde: Laetare, van land en water welluidende psalter, helle bazuin geheven naar het Licht dat zoekt de verten af naar de stralende Paasglorie verborgen achter laatste hagel en sneeuw. WIES MOENS Vorige Volgende