Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 510] [p. 510] Voor het onweer. Zeven zuilen staan er voor de luchten; Zeven zielen wachten aan een strand; Zeven vogels voor een noodweer vluchten In de kloven van een rotsenwand. Wijde golven wiegen ginds te schuimen; Zonlicht glanst nog strak en wonder-breed, Maar de bliksem houdt zijn woeste luimen Stil en ver gereed. 't Is mysterie al daar boven In dien strengen gloed. Zacht begint toch iets weer te gelooven, Dat het sterven moet. Stil begint er iets te zoeken Naar een laat-gothieke Gode-woon, Naar bescheiden, in de Oude Boeken, Van den Gekruisten Zoon. Weer wil zich de ziel bewijzen In dit prachtig uur, Nu de dondertorens rijzen Met geblindeerd vuur. Zeven zuilen trillen in de lichten; Zeven zielen schrijden langs een strand Naar de boot van 't avontuur der Godsgezichten Dobbrend naast een rotsenwand. Zeven zielen willen vluchten In de kleine boot, Want de wind speelt met de zuchten Van een grooten nood. [pagina 511] [p. 511] Zwarte donders staan er stom te wegen Op de torens van de kathedraal; Duizend angsten luistren er genegen Naar de komst van een choraal, Maar de machtge klokken zwijgen In het steile steenmassief; Banger dan dit niet geluiden, 't dreigen Van het Godsmotief. PIERRE KEMP Vorige Volgende