‘Hoe ik mijn kind gedood heb’. (Comment j'ai tué mon Enfant, door Pierre l'Ermite. Vertaling: Christine Kamp.)
't Boek is al bekend geworden in Nederland. 't Is er interessant genoeg voor, al kan hier niet bepaald gesproken worden van 'n zekere vorm van kunst. Als zodanig werd 't te zeer geprezen. De meeste beoordelaars volgden de hollandse vertaling, die zeer slordig is en dikwels 't origineel gebrekkig teruggeeft. Ook zonder vergelijking met de franse tekst is dit duidelik. Ik neem 'n voorbeeld: In 'n gesprek tussen Dominique (waarom toch die zalvende naam Dominicus?) en Lolita zegt zij: ‘U lijkt zoo treurig, verveelt gij u?’ Die vormen ‘gij’ en ‘u’ zijn àl te plechtig hier en samen in één zin zijn ze bepaald fout; iets later wordt 't bovendien weer ‘jij’. Die slordigheden komen meermalen voor en maken 't boek hier en daar zeurig, wat nog verergerd wordt door de vele gebrekkige zinnen, die 'n gevolg zijn van moeilikheden met 't frans. Zie b.v. 'n zin als deze: ‘Hoewel geen tegenwind, was die toch ook niet gunstig.’
Wat de roman zelf betreft, géén van de personen is sterk getekend. Dominique is geen hoofdpersoon, al is hij zo bedoeld. Hij doet bijna niets positiefs ter verdediging van z'n roeping, laat zich volkomen leiden, is zelfs zo suf, dat hij niets merkt van de onderschepping van z'n brieven. Als de schelmestreken van z'n oom eindelik toch uitkomen, en hij moet ervaren, dat de eerste bladzij, die hij in z'n dagboek schrijft, uitgescheurd is, komt 't geen ogenblik in hem op z'n oom te verdenken; hoogstens staat hij verbaasd en z'n enige gevoel is.... teleurstelling.
Het zielelijden van D.... er wordt genoeg over gesproken, maar ik doorleef het nergens. Zie als voorbeeld dit: ‘Hij beschouwde haar (Lolita n.l.) in zijn verbeelding langen tijd met oprechtheid, zich blootstellend aan haar charme en toen hij had geconstateerd, dat die charme geen vat op hem had, althans nog niet, vestigde hij den blik met 'n soort van trots op dit jonge meisje, want zij was eigenlijk het eenigst gevaar voor hem.’ Niet waar?.... dit is redeneren, en nog al slapjes, dit is essay, volstrekt geen bewogenheid, louter verstandswerk.
Geheel overbodig is de scène, waarin D. en L. de z.g. spookgestalten zien. Niets ter wereld, ook de stemming niet, motiveert dit toneel en 't wordt zelfs belachelik, als je wat verder leest, dat D. toevallig 'n gesprek afluistert, waaruit blijkt, dat de hele geschiedenis maar 'n grap geweest is. De aardigheid eindigt dan: ‘Ja, dat was toch maar 'n mooie grap. De veldwachter was in staat er de geelzucht van te krijgen.’ De geestigheid is nogal burgerlik!
Ook de psychologie komt vaak in 't gedrang, vooral bij de moeder. Ze legt 'n ziekelike zorg aan de dag voor de opvoeding van haar kind, laat niettemin haar broer de vlegelachtigste knoeierijen plegen en luistert naar z'n zotte praat met 'n lief lachje, inplaats van hem uit pure moederlikheid 'n draai om z'n oren te geven. Na de lezing van de voorrede zou je toch wat anders verwacht hebben. Nu lijkt 't wel, of ze de hele intrige op touw gezet heeft uit tijdverdrijf. Zij vecht niet voor haar kind, al wordt dat meermalen verzekerd, evenmin als haar kind vecht voor z'n roeping. Ze kent geen strijd en geen wroeging.
De romantiek is maar zo-zo. Ziehier: 'n bliksemstraal scheurt de lucht. L. schrikt, wil tegen D. aanleunen, maar net op tijd komt 'n donderslag haar van dit voornemen terughouden. En als L. in levensgevaar is en D. haar komt redden, (waarom ook dit?), dan zegt ze waarempel: ‘Ik meende niet het recht te hebben U ter hulp te roepen.’ Kom nou!
Tenslotte: de oorlog is 'n toevalligheid, die weer geheel overbodig is en 't boek ‘van onze tijd’ moet maken. 'n Kunstenaar had genoeg moeten hebben aan 't geforceerde huwelik tussen die twee jonge mensen om ons te doen doorleven 't noodlottig verlopen van Dominique's roeping. Dominique is nu en dan zo'n lafaard en zo'n suffert, dat je vaak denkt: de hemel beware ons voor zo'n priester.
Dat 't boek toch nog wel de moeite waard is gelezen te worden, ligt aan de interessante brieven van de abbé Firmin de enige figuur, die goed geslaagd is, 'n man van fijne priesterlike distinctie. Zo'n kerel zou D. nooit geworden zijn. En toch: dit hadden we moeten voelen, dat in die jongen langzaamaan doodgemarteld werd de roeping naar zo'n adellik apostolaat als dat van abbé Firmin. Dan hadden we 'n kunstwerk gehad en nu hebben we 'n boek, dat één merkwaardige figuur tekent: de abbé.
v. D.