Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 444] [p. 444] [Henri Bruning] Zonden. Zwaar zerken de gewelven dompe keldergang ergens is schemering van klam val-licht zij dempt beklemmend deze oude stilte-ruimte Nervenloos fluitspel lokt het gevaar der slangen nader - moe glimlachende de speler 't achteloos bezweert hoor, in de stilte het schaven der aanschuivende lijven het sissen het zoete slanke ritme van de speelse fluit het wilde fluiten en het wilde sissen het kalme stillen van de zoete fluit Hij lokt de brand der ogen naderbij: Eén slang - en voelt wellustig 't kille lichaam glijden rond zijn hals en armen twee slangen, drie - een sidder om 't gevaar dat hij bezweert, bezweert, alléén - in de verlaten stilte der gewelven. Opeens, de fluit - breekt, 'n stuk steekt tussen tanden tegen keel 'n korte worstling 'n rauwe angst schreeuwt los, verloren - in de verlaten stilte der gewelven. ergens is schemering van klam val-licht gedempt, beklemmend, 'n achteloze hoon Zwaar zerken de gewelven dompe keldergang. HENRI BRUNING [pagina 445] [p. 445] God's gevangenschap O je slanke vaste pantergang - zo verloren, zo verloren onder de mensen. Verhard en tartend was de hoge vonkel van je trots oog, het wrede spelen van je achteloze hand. O! je was schoon! - wreed-schoon, schoon-wreed : als schreed je eenzaam aan een bergrand, wankelloos, en wist je verre glimlach, niet het nabij gevaar. God brak je, Hij stortte je neer, plotseling, meedogenloos, dat onze ogen sidderden van pijn. Maar Hij - ving je op, Hij heelde je zacht, onwinselde al je pijnen, Hij ving je in dat andere, dat zoete gevaar: de eenzaamheid met Hem. Oseanennacht: en boven welven de sterren ver, ver - en, zó nabij - als hoorde je het tremuleren van hun zweven. En je luistert, luistert naar het zware stromen, en je leunt in het dreunen der masjiene, om nìets te zien dan 't zware stromen van het water, nìets te horen dan het dreunen der masjiene - dat God je hart niet van g'lukzaligheid zal breken: God, als een einderloze, hemelloze oseanennacht - alleen Hij, alléén Hij - hoor, hoor! het tremuleren van hun zweven! - en veilig, en mild als een stil-ademende haven in de morgen. O! dit is schoon! Zo schoon - als stamel je in zoete wanhoop ‘het is niet wáár, het is niet wáár’ en ‘weet Ge: ik ben, ik was....’ en snikkend breekt in een zacht geschrei. HENRI BRUNING Vorige Volgende