Roeping. Jaargang 3
(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
Fries en VlamingIn het eerste boek, dat over Gezelle verscheen, schreef zijn vriend, de Fries Johan Winkler uit Haarlem 'n hoofdstuk: ‘Guido Gezelle en de Friezen’. Hij vertelt hier ‘van de vriendschap die hem aan sommige edele, vrome, hooggeleerde Vlamingen verbond, van zijne reizen en bezoeken in West- en Fransch Vlaanderen, van zijne ontmoetingen en ervaringen in die gewesten en Gouwen, van zijne eerste kennismaking met het Westvlaamsch, door het Idioticon van De Bo, met eene warmte en een genot dat gissen laat hoe groot zijne vereering en vriendschap was voor Gezelle, en met een betreuren als voor eenen verloren broeder: ‘Guido Gezelle, ach! hij is van ons hengegaan!’ Hij vertelt van de friesche taalbeweging en hoe die met de West-Vlaamsche, gelijkig van bedoeling, gelijkloopend te worstelen heeft met dezelfde vijanden. Geen wonder, dat Guido Gezelle, de hoofdman der Westvlaamsche taalbeweging, zich bijzonderlijk en in groote liefde voelde aangetrokken tot de friezen, tot de friesche taal, tot de voorvechters der friesche beweging’.Ga naar voetnoot1) Er zou hier meer te citeeren zijn. Zoo: hoe de geniale taalmensch Guido Gezelle met Nieuwjaar zijn Friesche vrienden z'n wenschen zond in goede friesche verzen. 't Was ons slechts te doen om te laten hooren, hoe men overeenkomst gevoeld heeft tusschen de Vlaamsche en de Friesche taalbeweging. Wij zouden niet willen beweren, dat ze gelijk zijn, maar overeenkomst is er zeker. Niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk. 't Gaat veel dieper, dan menigeen denkt. Er zijn groote tegenstellingen in 't karakter van Fries en Vlaming en toch is er zieleverwantschap. Heel duidelijk is deze zichtbaar in beider litteratuur. Opvallend is dit gebleken bij 't verschijnen van D. Th. Jaarsma's ‘Het ontwaken’ welks hoofdfiguur Thiss, 'n Friesche Pallieter genoemd werd. Aan de hand van deze twee boeken zou 't makkelijk zijn een vergelijking te maken, doch beide boeken zijn intusschen zoo bekend, dat het overbodig mag heeten: iedereen voelt naast groot verschil groote overeenkomst. Er is intusschen een nieuw Friesch boek verschenen, waaruit deze wederom blijkt: ‘Ras: Het Nachttij der Runia's’ door J.W. de Boer.Ga naar voetnoot2) We lazen in lange tijd niet zoo'n mooi Nederlandsch boek. 't Heeft iets van de geheimzinnige Noorsche sombere schoonheid: vrucht van 't vaak bewolkte maar toch wereld-wijde Noorden. De schrijver doet denken aan Stijn Streuvels: deze beide zijn sterker en forscher dan Jaarsma en Timmersman: meer graniet en minder gevoelige romantiek. Dit werk brengt ons ‘De Vlaschaard’ in herinnering. Er is hier 'n zelfde botsing: de sterke vader wil niet een sterke zoon naast hem zien opgroeien: de vrees, dat deze hem zal verdringen, brengt tot misdaad en: daardoor juist tot ondergang. Stijn Streuvels laat er als gewoonlijk noodlottig 'n eind aankomen. De Boer geeft ook het conflict, tot het uiterste, nog feller, maar komt toch tot een betere oplossing: de hoogmoedige Runia's, die God tarten, mogen ten onder gaan: herboren en gezuiverde Runia's staan op. Wij willen niet zeggen, dat De Boer Christelijker is. Stijn Streuvels was in zijn allereerste tijd heidensch-fataal - denk aan 't vloek-zwarte boek: ‘Langs de wegen’ - maar later geeft hij, zooals in ‘De Vlaschaard’ 'een Katholiek-aanneembare opvatting. Het natuurdriftige boek ‘Ras’ moeten we echter beslist afkeuren voor de massa: om z'n realisme, maar vooral om z'n blijkbaar minachten van alle geopenbaarde godsdienst. De Christelijke Friezen zullen er dan ook wel niet van gediend zijn, te meer waar ze 'r niet al te gunstig in geteekend worden. Toch is 't geen volslagen paganisme. Of is dit ongodsdienstig: Djoek laat de bijl rusten, om het genot van naar zijn vrouw te zien....: hoe kaarsrecht staat zij!, - hoe verklaard is haar blank gelaat, hoe dapper zal de Runia worden die zij schoon draagt onder het trotsche hart: een kind met donker-blauwe oogen en rossige krullen!.... 'n Kind dat in een ver, een ander land zijn vader en moeder zal hooren spreken van wat er geboren zal worden uit den tijd....: misschien dat in een schemeruur een sprookje er doorglipt....: van zoo'n hoeve, die in het Gaast stond aan een Klif, stil en vergeten in den zoom van hoog opgaand hout.... | |
[pagina 395]
| |
zal kennen als iets, dat men uitwerpt als een verzworen oog, afhakt als een misdadige hand of een voet die doet struikelen...., wijl het beter is ‘hamfs, halts en haihs’Ga naar voetnoot3) het leven in te gaan dan geen zaligheid zich deelachtig te maken. - Ja, zoo denken de harden er over die men heidenen noemt.... Dit is schoon en ook religieus. Is het pantheïstisch? Waarom dan die uitdrukking ‘hamfs, halts en haihs’? Gebruikt de schrijver de hierop betrekkinghebbende tekst zelfs niet als motto vóór in het boek? De Runia's erkennen alleen God als hun Meester. Ze willen staan boven al 't andere. ‘Wat verschuilen wij ons nog langer in dit vijandige zeedorp? Kom mee. Laat ons blootshoofds boven op het Klif staan, en uitwaaien! Ik heb lust te gillen tot de zee, tot ik erbij bezwijk.... Die eeuwige golven hiér maken mij gek. Ik heb God gevraagd, maar Hij mijmerde: ‘Je haren zijn blonder, je lijf is rank, je hart slaat snel, maar wat keer je je tegen een macht die er altijd was vóór jou, en die nà jou nieteens van je weten zal?’ En ik heb gezegd ‘Ik wil ermee vechten!’ Toen glimlachte God om mij, vreemde, die aan zijn voeten stond, droevig, en spotte: ‘Je kunt Aite Runia evengoed een zee in het gelaat spuwen!’ Ze buigen zich voor God, omdat ze moeten: God, ook al een verloren woord, staat ineens voor me; hij eischt; hij moet per bladzijde één letter hebben, want hij is temidden der andere woorden meer dan geweldig. Djoek, in wien zich het paarse Runia-nachttij voltrok, de stoere Standfries, die hard is, maar ook zacht kan zijn, is nederiger geworden en bekent schuld: Madzy verliest, want zij verlamt onder haar liefde. Buiten zinnen sleurt Djoek haar door de wieren terug. Kreunend draagt hij haar door het listig meeloopende spoelwater, wringt haar natte haren om zijn linkerpols, en met zijn laatste bewustzijn heft bij zijn rechterhand, om Madzy een slag midden in het woeste gezicht te slaan.... Maar àls hij slaat, struikelt hij. Ze vallen. En bezwijmen beiden. | |
[pagina 396]
| |
Maar zij beeft van de stem, die haar antwoordt, ne zij dreigt opnieuw te bezwijmen. Want als een man zegt Djoek: ‘Madzy, omdat ik je liefheb, meer dan mezelf, meer dan mijn leven.... Maar ik had je aan het einde gesteld.... Het is alles mijn schuld, mijn fout!’.... Nu is het Nachttij voorbijgegaan en 't leven herworden: hun vader en moeder konden niet: Hoatze Hajo, de zijloot der Runia's was niet sterk genoeg, Aite te opstandig: De eerste trekvogel keerde terug. De zwaluwen op de naamlooze hoeve schoten omhoog in zijn zog, en konden van rapheid niet tuiteren. Het was een gewone morgen.... Hoeveel sterker is dit slot, dan dat van Pallieter. Er is overeenkomst ja: beide gaan op 'n boot de wereld in, maar dat der Friezen is grootscher. Ook zoo, als men vergelijkt het zwemmen van Pallieter of dat van Djoek. Wat is dit machtig-mooi. Timmermans, die we liefhebben, vooral om de weerstraling van de Zuidelijke | |
[pagina 397]
| |
Katholieke blijheid, maar die een gemaniereerd mode-schrijver dreigt te worden, waarmeer ie Vlaanderen en zich zelf onteeren zou, kan wel poëtischer, maar niet zoo krachtig schrijven. Streuvels wel. Maar of Streuvels ons een roman kan geven, zooals deze, doch dan Katholiek? Wij vreezen. Niet, dat hij blijft binnen de grenzen van 't kleine Vlaanderen: o neen, de hemel is hoog en de aarde wijd: de ziel van een keuterboer kan dat alles omvatten, doch hij doet 't dikwijls niet en Streuvels geeft dan meestal slechts de kleine ziel: 't uitzicht van de boer en veel meer niet. Wat echter 'n grootere leegte geeft bij de naturalistische Streuvels - die toch het katholieke ‘Kerstekind’ en de goed-sociale ‘Werkman’ gaf - wij voelen niet het kloppende hart en de brandende ziel van de door de apocalyptische oorlog herboren Katholiek. Van wie wij 't dan verhopen? Van Karel van den Oever. Deze is, naar blijkt uit zijn ‘Geestelijke Peilingen’Ga naar voetnoot1) niet tevreden met hun werk: zij zijn oppervlakkig en geven niet, hoe heel 't leven beheerscht wordt door de erfzonde en Christus. Bij Van den Oever is dit wel 't geval. Hij schrijft niet alleen critieken - deze krijgen we te veel - maar ook diep werk. Zijn ‘Het inwendig leven van Paul’ is door sommigen veroordeeld als onecht, als een stuk litteratuur. Wanneer 't dit was, 'n pedant registreeren van zieleroerselen, dan was 't de grootste huichelarij die ik kende: 't zou niet genoeg te brandmerken zijn. Doch 't boek is ook geprezen door jongeren: dit zegt reeds voldoende, dat 't zuiver kan zijn. Wij gelooven. dat 't zuiver is. Van den Oever heeft er een boek mee geschreven, waar ie veel jongeren goed mee deed. Zij zagen er hun eigen ziel, hun eigen groei in. Dit boek van deze Vlaamsche schrijver is het schoonste dat wij van hem kennen: heeft Streuvels in ‘Het Glorierijke Licht’ heel zijn taalschoonheid weten samen te trekken gelijk in een prisma - Van den Oever gaf hier èn de beste taalschoonheid èn de hoogste zieleschoonheid. Hier is het kloppende Katholieke hart, dat brandt van liefde. Hij ziet God door het ‘open luik’ en laat Hem ook ons zien. Het is een klaar Katholiek kunstwerk. Toch vragen wij van hem nog meer. 'n Leven in 't volle leven. 'n Pendant van Ina Boudier-Bakker's ‘Armoede’: bij ons is de Rijkdom: al hoeft 't boek dan geen ‘Roomsche Rijkdom’ te heeten. We kunnen niet allen naar 't klooster. We zijn ook niet allen heiligen. Maar we willen goed. Daar is lachen en lijden, vrijen en vreezen, strijden en strompelen, winnen en weenen, ziel en zinnen. Dat alles moet gegeven worden. 'n Gewone jongen, gelijk Robin in ‘Trots pijnbank en schavot’ van Robert Hugh Benson, die gewoon blijft zelfs als martelaar. Benson gaf veel. Nòg meer vragen wij 't gewòne leven. Edward Vermeulen met zijn ‘Herwording’ en ‘De Dieperik’ was op weg. Van den Oever kan 't ons brengen. Waarom wij dit hopen? Juist omdat hij Fries en Vlaming is. Hij is dat door 't bloed. De overgrootvader van Karel van den Oever was: Jacob Bouwes van den Oever. Zijn zoon: Bouwe Jacobs van den Oever, grootvader van Karel van den Oever is omtrent 1840 uit Leeuwarden naar de ‘Geuzenstad’ Antwerpen vertrokken. Van deze grootvader is te Antwerpen geboren de vader van Karel van den Oever en zoo is Karel van den Oever: Fries en Vlaming. Dit is ie ook in zijn werk. We hebben daar liggen de ‘Kempische vertelsels’ waarvan ‘Perelierken en Ginneginneken’ - ook apart uitgegeven met verrukkelijke teekeningen van C.J. Addicks - honderdmaal gelezen kan worden. Hier is 't in alles de Vlaming. In ‘Het rood paard’ zien we de Vlaming: ‘Onze-Lieve-Vrouwen-Beelden en ‘Onze-Lieve-Vrouwe-vereering in de straten van Vlaanderen’ - èn de Fries: ‘Het Friesche landschap’ dat hij zoo zwaar geeft als het is. In dit boek spreekt, evenals in zijn ander nieuw werk, ook krachtig de katholiek, bizonder in het renaissancistische visioenaire ‘De Bezoeking van den Heiligen Geest.’ In zijn moderne primitief-diepe verzen zien wij steeds de romantische Vlaming en de realistische Fries. Of zou Van den Oever ons de strijd en het lijden willen schetsen eener Katholieke Friesche familie onder de Reformatie en de opbloei nu? Hij zou mogelijk een Katholiek ‘Nachttij’ en een ‘Ras’ schilderen, waar we allen met bewondering tegen zouden opzien: hij zou De Boer kunnen overtreffen - wiens werk, hoewel machtig, toch niet vol is: het tweede deel is bepaald zwak gebouwd en daarbij al te zeer verlitteratuurd - ja, ons misschien nog meer kunnen geven dan Benson, zoo hoog door hem geacht, de groote schrijver, volop levend in ‘de Vriendschap van Christus’. O.L. Vrouw van Lourdes. J. BECHTOLD |
|