kameren. Er zal een wondere kracht wassen in uw armen naar de toppen uwer vingeren. Een wijde liefde zal u omvangen en u dragen naar het hart van alle dingen en tot de harten aller mensen. Hoort, hoort, ik zal uw zanger zijn.
- Maar het lied heb ik dien dag niet gezongen.
Ik ben geschreden naar de blauwe droom der landen: mijn ogen spelend in spelende genegenheid naar de moederlike ritmen der heuvelende aarde, God als een zingend zinderen in mij. Hebben we U lief, God, om de aarde die Gij ons gaaft, om het wonder der seizoenen die Gij hebt uitgezet rond ons als dwaaltuinen en zoete verbeeldingen: om de wateren die ademen aan de randen dezer aarde. - Luistert, o luistert! - Vandaag zal ik het lied zingen!
- Maar het lied heb ik dien dag niet gezongen.
Toen, op een mild gebed heb ik mijn woorden gestemd, en ik keerde naar de steden weer: ‘zij wisten niet wat zij deden, en wat zij deden hebben zij niet gewild. Vergeven wij hen, gelijk Gij ons vergeeft’. - Wees stil nu mijn hart, wees stil: het leven gaat verheerlikt openwaaien als wij de pijn aanvaarden: over al deze harten 'n zegening. Wacht, wacht mijn hart - -
- Maar het lied heb ik nimmer gezongen.
Mijn ogen hebben gezocht de vraagloos-gebogen dienstbaarheid van velen, zo schoon, in dit groot miesterie van het leven - en mijn lippen fluisterden ‘Broeders’, en mijn ogen hebben rondgezien, rondgezien ‘Broeders’,
ik heb mijn hart ontsloten voor de grote erbarming - maar dit is scherpste pijn, en nooit meer verlaat hij u: want het leed der mensen is zwaar en blind en in duisternis gaan zij verdoold,
ik heb gemijmerd over hen die komen na ons: o, hun geloof, hun verlangen, o, het licht hunner ogen, - schoon en stil en rijk zoals wij nooit iets bezaten. En iets in hen, is van òns, door òns,
God, ik heb geluisterd - naar alles heb ik geluisterd om het geheim te vinden van die ene, mateloze vreugde waarom het hart vroeg, en die het wìst, wìst, wìst - naar het wondere openbloemen uwer genaden in de harten rondom ons, dan hier, dan daar,
kom, ik wil mijn lied stemmen op een stil ritme van innigheid, ik wil zijn bij de eenvoudigen, de armen van geest, en zingen voor hen alleen: een neurieënde melodie van avendrust: ik ben te moe, te moe.