Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 293] [p. 293] [Jer. Vermin] Het einde Gepanserd vliegmaschien, bangmakend-onzichtbaar ronkend boven de wolken: slapende reus; totdat de bom barst midden in de aarde, verdervretende vernieling, wroetende als 'n grote mol. Daar zullen geen Engelsen meer naar komen kijken; geen journalist zal het fotograferen en geen Baedeker zal optekenen de plaats en het jaartal. Mensen in de trein zullen ruziemaken: wat voor 'n ontploffing dat is, en vóór ze 't stasion bereiken is alles gebeurd. Er zullen er aan tafel zitten te eten: tussen bord en lip zal 't zijn gebeurd. De man heeft het jawoord gegeven, vóór dat van de vrouw en de priesterzegen is 't al gebeurd. Er zal 'n gejuich opgaan uit vele zielen: voor al de eenvoudigen. De kindren zullen blij zijn om de terugkomst van de Vader; de sjouwersman zal z'n last niet meer behoeven te dragen tot op de bestemming; de venter niet bezorgd zijn om 't dagelikse brood. Hoe blij zijn de kindren op de armenscholen en op de andre scholen hoe bedroefd om de bemorste kleertjes [pagina 294] [p. 294] onder de afvallende kalk. Hoe spreidt de monnik vanuit zijn cel de armen wijd-uit voor de komst. De zusterkes zullen de rozenkrans ten einde uit rustig bidden. Maar op de beurs is er droefheid om mislukte spekulasie en in de grootsteden om 't gestremde verkeer. De motoren zullen stoppen als voor 'n overweg en ongeduldig worden; maar het oude tevreden groenteboertje zal met z'n karretje rustig wachten en God bedanken voor de korte dag. Want, lieve mensen, weet het en beseft het: op 'n uur dat wij niet verwachten zal het einde komen; 'n ongeluk te onwaarschijnlik om te bedenken: zoals 'n dief in de nacht. De Heer heft Zijn hand op in de wereldstraat, en alle leven zal stil vallen, om de Rechter des levens te laten passeren. En achter Hem aan, achter Hem aan, mochten wij van onze vluchtheuvel, allen oversteken naar de vredige overkant der eeuwigheid. JER. VERMIN M.S.C. [pagina 295] [p. 295] De bezorgde vader O de bezorgde Vader! 's Nachts slaapt hij met de grote ramen open, - hij denkt niet aan de kou - dat hem het minste bekende geluid aanstonds zou wekken uit de slaap en hij gereed zou staan, om de zoon, die tuis komt te omhelzen. Soms, midden in de nacht, als de wachters wat luider praten zit hij ineens rechtop in z'n bed z'n hand aan 't oor: of hij zijn stem niet heeft gehoord tussen de nachtgeluiden.... arm kind! En hij kan niet meer rustig blijven liggen; hij komt uit de warmte van z'n bed gaat door de lange witte gangen van 't eeuwig paleis. De verschrikte dienaars gooien hem nog een mantel om. Hij loopt naar de deur waar hij even blijft staan het hoofd omhoog naar de lucht: z'n tranen vallen op de drempel. Wachtlampen heeft hij te branden gezet de hele weg langs van afstand tot afstand. Misschien....? woei de nachtwind er eentje uit en liep z'n kindje verloren. O de arme bezorgde Vader! op z'n oude voeten gaat hij de lange tocht van lamp naar lamp. [pagina 296] [p. 296] Hij schudt de wachters uit de slaap: ‘Nog niets vernomen?.... Tóch zegt m'n hart dat hij deze nacht zal komen’. Langs de lampen en langs z'n rode ogen waait de wind. Tot de laatste lamp is hij afdgedaald en nóg heeft hij hem niet gevonden, arm kind! Daar blijft hij wachten tot de zon opkomt en de lampen doven de rijen langs een voor een. Hij rilt van kou en van droefheid. Lieve mensen, luistert nu eens goed: Wie is de Vader die zó te wachten staat? Wie is het kind dat zich zó wachten laat? JER. VERMIN M.S.C. Vorige Volgende