woont: die nog heel veel meer is, waarover ik aanstonds wat ga zeggen.
Ook niet in anderen moeten we 't onaangename van onze onthouding willen wegnemen: waartoe we uit goedheid, uit bedeesdheid, uit 'n onredelike vrees voor 't uitzonderlike, ook al uit praktiese levenszin (o, o, die praktiese levenszin!) allicht geneigd kunnen zijn. In de afgezonderdheid ligt ook ónze kracht, zowel om te volharden als om te overtuigen. 'n Eerlike bekentenis toch van eigen levensinzicht heeft als onfeilbare zielkundige weerslag: in ons zelf, 'n bevestiging in de trouw aan dat inzicht, en in de vreemdeling, op 't goed moment, minstens 'n eerbiedig nadenkend verwijlen bij die bekentenis, niet zelden gedeeltelike of volledige overgave aan de bedoeling, die zonder schaamte werd meegedeeld.
Er is zoveel bedorven door kompromissen: er is zoveel twijfel ontstaan aan oprechtheid door toegevendheid onder de schijn van naastenliefde. O de schemer van 't onuitgesprokene, van de aarzeling. Wanneer hij heerst in ons, wat 'n vertroebeling van ons geluk, wat 'n halvering van onze kracht, wat 'n verkwijning van onze durf. Te weten, dat er verraad gepleegd is aan iets nobels om lief te zijn tegenover den ander!
In de afgezonderdheid ligt ons offer en onze kracht: en elke onredelike inschikkelikheid - ik zie niet in, wanneer ze redelik zou kunnen worden in onze biezondere tijd - waardoor we treden uit deze afzondering, waardoor dus de markante lijn van onze principieele onthouding zich vervaagt, is 'n bestendiging van de maatschappelike kwaal, die we willen bestrijden, is tevens 'n verzwakking van eigen dervingskracht.
◽ ◽ ◽
We mogen niets meer toegeven: we moeten dit ons zelf herhaalde malen zeggen: we moeten 't toeroepen aan onze geestgenoten op de bijeenkomsten.
O 't ware aangenamer misschien, we kregen 'n soepeler levensbeweging, we telden meer vrienden, we waren welkomer in de gezelschappen, als we luchthartiger dachten over de drinkgewoonte, als we met 'n sierlike vlucht boven 't bewustzijn uit van de maatschaplike mistoestanden, ons één wisten te voelen met zoveel lieden, die niet zien, wat wij zien, en die geen plicht of dringende wenk van God gewaar worden, waar die in scherpe werkelikheid voor ons aanwezig is.
Wij echter verzaken aan die gemakkelikheid: we hebben 'n andere roep gehoord: 't onaangename van onze onverdraagzaamheid is 't onaangenaamst voor ons zelf: maar we mogen niet anders: en de pijn is ons daarom zeer lief.
Want er voltrekt zich iets zeer schoons.
◽ ◽ ◽