zijn persoonlijk gevoel - en, bleven er brokken goud en klonten edel metaal, het geheel verpulverde onder zijn brandende critiek. Als een noodklok klonk het over 't land. Pater Huf werd erdoor uit zijn tent gelokt en gretig greep hij de klokketouwen om de feestklok weer te luiden die toch zes honderdjaren lang luidde - en luidt ongeschrokken nog om ‘'t loos alarm’. P. Huf zegt het:
‘Hadde Verschaeve deze m.i. fouten vermeden d.w.z.
1. | hadde hij zich niet te uitsluitend gesteld op het standpunt van “alleen lyriek is poëzie,” |
2. | hadde hij meer rekening gehouden met de rechtmatige eischen, die de “sensus liturgicus” hier te stellen had, |
3. | hadde hij, om dit nog even te zeggen, niet steeds zijn criterium van “persoonlijke liefde-lyriek” op “begrippoëzie” toegepast.... |
dan ware zijn oordeel, dikwerf anders en beter uitgevallen, en zou ik niet hebben mogen spreken van loos alarm’ (Huf blz. 75).
In al dit ware heeft Huf gelijk - 't is maar de vraag, hoe rekbaar dat ‘dikwerf anders en beter’ moog blijken. - Ik schrijf geen critiek op Verschaeve's critiek - ik bespreek Huf's dikke boek, daarom stel ik mij op zijn standpunt: ‘begripspoëzie’ - en dit is 't ware.
Op dit standpunt gaan we garen het rijke ideëen-schoon, dat ik wees naar de verscheiden aspecten, die voor den denkenden dichter in 't Gloriosi Corporis Mysterium openliggen. En 't is waar. P. Huf gaart zeer rijke winst, overvloedig. 't Is maar de vraag of Thomas' woorden zoo rekbaar als zijn gedachten zijn.
In de stemming van den beiaardier op den feestdag parafraseert hij:
De ‘begripspoëzie’ parafraseert hij theologisch. 't Is een compilatie van teksten geworden. De boordevolle Summa - Contra Gent - In Dist - liggen als een boordelooze zee voor hem open. Uit de enge gleuven van het sobere vers schiet hij dartel in het ruime sop om den ideëen-buit te garen en het enge gleufke weer in te dragen. Hij schrijft niet zoozeer een commentaar op den hymne-tekst, als wel theologische tractaten naar aanleiding van dien tekst.
Hij hengelt naar het woord - legt woord voor woord onder den theologischen microscoop en roept met St. Thomas nog een H. Augustinus, (pseudo) Ambrosius, Gregorius, Leo, Chrysostomus bij, om onder de minutieuze belichting hunne wijsheid te prijk te stellen.
Een gevaar heeft dit in: dat hij blind gestaard op 't kleine, de groote lijn niet zie.
Wij zullen hem volgen in de verklaring der eerste hymne: Pange lingua (Huf blz. 93).
Hij begint met te verklaren: ‘de geheimenissen van het glorievol Lichaam en van het kostbaar Bloed.’ Hij zal zich dus orienteeren in de diepe schoonhdeen die er liggen in de wezensorde van 't Mysterie - Neen. Hij hengelt naar de woorden: gloriosi, pretiosi, stalt teksten uit van Augustinus, Thomas, Chrysostomus, Paulus - en den eigenlijken diepen, substantieelen zin van Mysterium Corporis et Sangiunis ziet hij voorbij.
Zoo voelt hij niet het majestueuze moment, dat de Rex gentium sticht zijn Eucharistisch Rijk.
‘Fructus ventris generosi - Nobis datus natus ex intacta Virgine!’
Eigenaardig - direct schiet de verklaarder weer af op het bijwoordelijke: generosi, intacta. De edelmoedigheid (‘milde’ edelmoedigheid is leelijk) van Maria wordt rijkelijk gevierd in schoone verklaring en met woorden van Bernardus. De maagdelijkheid van Maria en de wonderbaarheid van haar maagdelijk Moederschap wordt breed en schoon belicht met teksten van Thomas en Augustinus - maar ik zoek de Eucharistische idee. Maria is Moeder ook van den Eucharistischen Christus.
Christus bij de instelling zijner Heilsorde gehoorzamend aan den Vader, heeft ook gehoorzaamd aan zijne Moeder, die dienend den Vader in Zijnen Wil, gezag had over haar Zoon, dat Hij Zijnen èn haren Wil zou doen. Wat Christus in zijne Heilsorde gaf, gaf Hij om den Vader èn om de Moeder - ‘Nobis datus’ is dus wel vol schoonheden in 't licht van het Eucharistisch Mysterie - In dat licht kon P. Huf dieper schouwen dan onder zijn microscoop. Thomas is in dit éene woord rijker dan de compilator in zijn lange zinnen.
‘Et in mundo conversatus sparso verbi semine.’
P. Huf schrijft: ‘....herinnert (aan) het heilrijke feit, dat Hij de krachten van zijn eigen Vleesch en Bloed voor ons heeft willen ten koste leggen.... totdat Hij kwam ‘aan het einde van zijn inwoning en ommegang op aarde’ en aan al de Geheimenissen