Roeping. Jaargang 3
(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
De nar en de wijze
| |
[pagina 210]
| |
voelt zich klein, starend naar de gapende rotskloven en de sneeuwen toppen der bergen; naar de wilde stroomen, spattend naar de dalen en zingend door de landen, met schepen op den rug, stoeiend langs steden en dorpen en torens en klokken; naar de woestijnen met de golven van zand, die alle leven kunnen overstuiven, en de voetstappen des menschen wegwisschen; naar de zeeën en heur eindelooze deining. Doch tevens weet de mensch grooter te zijn dan dit alles, want al waren alle bergen van saffier en alle rotsen van robijnen; al waren alle wijnen en alle vorstendranken gemengd in de stroomen; al waren alle woestijnen glinsterend goud en alle zeeën kokend zilver - het hart des menschen zou niet worden vervuld. Al zouden den mensch alle zonnen worden geboden en alle verre wereldbollen: zijn hart zou onrustig blijven, hakend naar overweldigender bezit. De Bekoorder alleen wil den mensch alle koninkrijken geven en spiegelt hem dan de rust des harten voor. De kleine mensch, angstig voor den donder en den schroeienden woestijnwind en het beven der aarde, bezit niettemin altoos het sterker of vager besef, dat hij dit alles, en nog schrikkelijker vijanden, overleven zal; dat dit alles voorbijgaat en verouderen zal als een kleed, terwijl hij uit het niet geroepen is voor altoos; en dat hij alle hem overstelpende tegenheden toch overwint, want hij is vereenigd met den Bloedverwant, Die het kolken der golven stilde met een kort bevel. Doch altoos heerscht de tegenstelling: van klein ontzag tegenover het heelal en het besef, dat hart en ziel te weidsch zijn om door het heelal te kunnen worden bevredigd; van vrees voor de bedreiging van geweldige machten, en de zekerheid grooter te zijn dan dit geweldige; van een onvergankelijkheid te midden van al het vergankelijke; van een vleugelreppen in een moeras. Doch de gebrokenheid van dit bestaan blijft alle ommegangen des levens overheerschen: wij moeten al het grootsche en weidsche in ons vertolken in nuchterheid; wij kunnen zelfs het eeuwig doel alleen bereiken door de getrouwheid in kleine zaken; wij winnen méér dan het heelal door goed op te passen in Lilliput. De liefde, die het grootste van alles is, omdat zij, uit de eeuwige bestemming geboren, door den mensch wordt medegedragen naar aller eeuwigheden eeuwigheid.... de liefde moet zich hier altoos vertolken in nuchtere dingen. De liefde tusschen man en vrouw kan nooit anders zijn: zij kunnen niet tegenover elkander blijven zitten, elkanders schoonheid prijzende, zonder dat de liefde sterft juist aan verwaarloozing. Zelfs in het land van de tooverij, moet de man uit goochelen gaan, opdat de vrouw goudvisch koken kan. Zelfs de liefde tot God kunnen wij niet uiten, zonder God als 't ware eenigszins te ‘vernuchteren’; wij zijn niet in staat God te prijzen zonder ons van Hem een beeld te hebben gevormd, dat Hem aftrekt | |
[pagina 211]
| |
naar onze tijdelijkheid, want eerst dan kunnen wij Hem danken voor het waken Zijner Oogen over onzen slaap; voor Zijn milde Hand, Die zon en regen zendt over de aarde; dan eerst kunnen wij de wegen bereiden voor Gods Heiligen Voet. En het groteske van dit alles voelt ge 't meest, waar het meest ‘vernuchteren’ van God noodig is voor het scheppen der schoonste poëzie. En al dit groteske kan alleen worden opgeheven in den evangelischen paradox: ‘Omdat gij over weinig getrouw zijt geweest, zal ik u over veel stellen.’
◽ ◽ ◽
De bewuste mensch nu, die deze gespletenheid van zijn wezen kent, wordt Nar of Wijze. De geniale mensch zal zoowel Nar als Wijze zijn: Goethe kende de twee zielen in zijne borst. Er is tusschen Nar en Wijze een scheiding, die bij den genialen mensch tot twee-eenheid wordt. Doch beiden, Nar en Wijze, kunnen staan voor het aangezicht van God. De Wijze zal de oogen groot openen om te zien naar de glorie, die in ons zal worden geopenbaard; de Nar ziet naar al de groteske monsters, die moeten worden overwonnen. De Wijze ziet een stipje van de eeuwigheid in het lachen van een kind; de Nar ziet naar den magistraat, die potsierlijk met den gouden ambtsketen speelt - en weet, hoe deze worden moet als een kind, om in te gaan in het Koninkrijk Gods. De Nar kan wijs zijn als de Nar bij Shakespeare, die zachtkens de rinkelbom neurieën doet, zittend bij het marmeren bekken, waarin bloesems en gouden blaren drijven en rotten; de Wijze kan dwaas zijn als de dolende ridder, in zijne ontroerende magerheid prooi van beurzensnijders en bekkeneelvechters op alle jaarmarkten des levens, doch die zijne ziel argeloos behield tot het einde toe. De grootste geesten der menschheid en de grootste meesterwerken der wereldliteratuur zijn zelden zonder wijze dwaasheid of dwaze wijsheid. Wij vinden althans beide weerspiegeld in iedere periode der beschaving. Waar de kunst door het Katholicisme wordt beïnvloed, zij 't ook vaag en ver, is die weerspiegeling van de gespletenheid des levens een harer wezenskenmerken, al wijst zij heen naar de hemelsche harmonie, waarin deze tweespalt verdwijnt. Soms is er bij de primitieven slechts een glimlichtje, dat even herinnert aan die gespletenheid: vreugde om de kleine en lieve dingen der wereld, die mede van God zijn, ook een weinigje behaagziek en pronkzuchtig zich vermeien in blinkenden glans. Renaissance en Calvinisme drijven deze geniale stemmingen heen: de mensch van de Renaissance kan niet tot de erkenning van zwakheden komen, want hij heeft zoo juist het heelal ontdekt; de mensch van het Calvinisme vocht tusschen de theoretische erkenning van aller zonden en de practische zelfgenoegzaamheid der | |
[pagina 212]
| |
uitverkiezing, het stempel dragend van de eigen verklaring der Heilige Schrift. Waar Renaissance en Calvinisme, een van de twee of tezamen, de cultuur beïnvloeden, daar wijkt in de kunst het bewustzijn der gespletenheid; het groteske gaat teloor; de mensch raakt oververzadigd van deftigen ernst; de bedelaar loopt niet meer met koningstred, doch heel de menschheid schijnt een paradepas in alexandrijnen te hebben aangenomen; de mensch kan niet meer critisch zien naar de eigen gespletenheid, doch hij betuttelt de maatschappij, het gezag, den staat; de kunst wordt, in der eeuwen loop, een critiek op het leven, inplaats van een verheerlijking. Zelfs in het schoonste blijft een tekort: wij zoeken vergeefs bij Vondel eenig respijt van zijn brandenden ernst en groot-golvende plechtstatigheid. De groep van duivelen in ‘Adam in Ballingschap’, Rembrandtieke lichten en schaduwen, met glansen als uit een hellemond, sulfer en vlammenrood, in den paradijselijken tuin, staat in haar verwrongenheid het dichtst bij het groteske element: doch bij de groep ontbreekt de lach, de wat angstige en te hoog opklinkende lach van den Middeleeuwer over ‘de apen van God’. Doch in ieder cultuurtijdperk verdwijnt de gespletenheid, zoekend naar hereeniging, nooit geheel, terwijl zelden niet een geniale persoonlijkheid opstaat, de twee-eenheid van Nar en Wijze verkondigende - en voor onze gouden eeuw is misschien Breero, in heel zijn levenswerk bezien, het meest geniaal in dezen zin. De Middeleeuwen weerspiegelen dit dualisme des levens in alle uitingen der kunst, en wij zouden daarom geneigd zijn, dien tijd te beschouwen als een bloeitijdperk van het geniale. Wèl-beschouwd echter, kennen de Middeleeuwen weinig genieën, veel talenten echter en veel getrouwe werkers; en een stijl, die tot levensrythme werd, uit een zeker-gaande en veilige beschouwing des levens ontstaan. En wanneer nochtans de Middeleeuwen ons in hare kunst telkens en telkens weer boeien door die grootsche en uitgestrekte visie, die waarlijk kosmische omarming des levens in zijn wijze en groteske verschijningen tevens, terwijl de peinzende oogen van den Wijze en de weemoed van den Nar heenleiden naar de hemelsche harmonie - wanneer wij dit alles vinden in de kunst der Middeleeuwen, dan danken wij 't het meest aan den mensch der Middeleeuwen, die al deze verscheidenheid aanvaardde met eene van-zelf-sprekendheid, die den mensch van onzen tijd, voor wien in den overvloed van verklaringen voor ieder levensverschijnsel de klaarte des levens zelve verloren ging, met verbazing slaat. Deze kunst van waarlijk kosmische kracht is van en voor ‘the humain being, the common man, whom mere geniuses.... can only worship like a god.’ In staat en maatschappij, in leven en kunst, stond de mensch, gelijk de scholastieke wijsbegeerte leerde, in het | |
[pagina 213]
| |
midden: doch de mensch met al zijne vermogens en strevingen, die uit de diepte der diepste zondige afgronden nog schreeuwde om God: de aardworm, die een aartsengel worden wilde. Wanneer de Middeleeuwen voorbij zijn, dàn eerst begint de twee-eenheid bij geniale persoonlijkheden op te vallen. De zwaan van de Avon is wel de grootste verkondiger dier twee-eenheid; de groote Will is kosmisch in de elementen zijner dramaturgie, maar niet in het slotaccoord, waarin alles samenklinkt, en waar de vage en verre klanken van hemelsche harpen zouden moeten zingen voor onze vermoeide ziel. Er is bij Shakespeare altoos een overheerschen van Nar of Wijze: hij heeft, hoeveel grootscher en geweldiger ook als dramaturg, nooit dat wonderlijk-teere en hemelsch uitklinken bereikt als de schrijver van ‘Mariken van Nimwegen’ met zwakker dramatisch kunnen ons geeft, wanneer in de cel van Mariken al het leed van de zonde en van de omzwervingen met den Vijand van haar wordt afgenomen in het slaken der boeien, die vallen als een looze strik. Doch beide elementen des levens, Wijze en Nar, het statig-tragische en het bont-groteske: weinigen hebben dit zoo gekend als Shakespeare. Hij heeft de wereld geschapen der groote narren: Illyrie, een naam als een fluittoon. Hij laat, in de tragedie van den Deenschen prins, die in Elseneur eenzaam scheen met het heelal, Hamlet den schedel van den Nar betasten: van al zijne grappen en grollen bleef niets dan het grijnzen van den ontvleesden kop, en van alles wat Hamlet wilde zou niets anders blijven, wanneer dit al te vaste vleesch zou zijn versmolten: en de Wijze prins liet moedeloos den schedel van den Nar zinken in den kuil. En in Macbeth zijn 't de heksen weer, die met groteske stemmen de zelf-begoocheling wekken en wier rille geluiden spotten om dien dwaas, zich onaantastbaar wanend, eenzaam op de tinnen van Dunsinaan: een arm en bespot koninkrijk in een leven dat, als het gebral van een idioot, niets beduidt. Voor de Narren had Will een koninkrijk; voor de Wijzen een pikhouweel en een spa; en een spa.... Doch Illyrië, waar de bonte vogels den ganschen nacht zingen; waar de zon lacht in alle vijvers en alle marmerbekkens; waar de nacht hangt als een gouden pronk voor de keldervensters, waar de dorstigste jonkers vinden de grootste stoopen.... Illyrië schijnt ons onbarmhartiger dan het graf, waarin alle aardsche Wijsheid dalen moet. De waan van de Renaissance moet ineenstorten, en op den eigensten dag stort Illyrië in. Want in Illyrië sloop, in den zonnigsten dag en den blanksten nacht tusschen de sterrenvelden, een monster rond; het monster van de Verveling, omdat de mensch niet leeft van geluk alléén. De menschen van Illyrië wilden de wereld doen draaien als een knikker tusschen de vingeren, en zoo draaide de wereld menig jaar.... tot de groote | |
[pagina 214]
| |
Nar kwam met de groote vraag, wat alles er toe deed? Nar èn Wijze: Shakespeare kent beiden en soms schijnen ze ineen te vloeien in één persoon, en de hemelsche harmonie schijnt bijna bereikt. Doch de Nar heeft niet meer dan een rinkelbom en een lied op de eentonigheid der dagen, waarin altoos de regen valt. Doch de Wijze sterft, wanneer de kracht van Fortinbras zijne wijsheid sterken komt, en engelenzangen wiegen hem in den laatsten sluimer, weemoedig om de victorie, die hem is ontglipt....
◽ ◽ ◽
Het besef der twee-eenheid van Nar en Wijze wordt, zonder eenig tegenstribbelen, door ‘the equal and eternal human being’ aanvaard als het leven zelf, waarin alles is zooals het is. De geniale mensch is zich bewust van de gespletenheid: hij zoekt naar de oplossing. En nu vinden we bij Chesterton den kenmerkenden trek van het genie: de hoofdpersoon zijner ‘romans’ - zoo zullen we zijn boeken zonder begin en zonder slot maar noemen - is dubbel. In ‘The Ball and The Cross’ heet de hoofdpersoon Turnbull en Evan MacIan; in ‘The Napoleon of Notting Hill’ Auberon Quin en Adam Wayne; in ‘The Flying Inn’ Patrick Dalroy en Humphrey Pump. Zij zijn Nar èn Wijze, wanneer ge u maar los weet te maken van de dwaling, als zou de Nar alléén rinkelen met den zotskap en de Wijze alleen perkamenten waarheden neerschrijven op perkamenten vellen. De Nar zegt af en toe wijze woorden; en de Wijze gaat wel eens op zijn hoofd staan - om te voorkomen, dat de wijsheid in de beenen schiet, wat bij philosophen voorkomen kan. En soms op enkele hoog-feestelijke bladzijden in de boeken van Chesterton, die we nu maar volgens eene slechte gewoonte ‘romans’ zullen blijven noemen, verwisselen Nar en Wijze zotskap en tabberd, zoodat tot onverwoestbare vroolijkheid van den schrijver niemand er meer wijs uit worden kan, behalve Nar en Wijze zelven. En zoo zijn, al in een Meischen morgenstond, in al de drie boeken Nar en Wijze er op uitgetrokken als de dolende ridder en zijn schildknaap, niet alleen om eene Dulcinea te bevrijden, die den ganschen dag met rood-bekreten oogen achter een kerkervenster stond, maar om de menschheid te verlossen van velerlei tyrannie: van de tyrannie van het liberalisme; van de tyrannie van het dilettantisme; van de tyrannie van den waan....
◽ ◽ ◽
‘The Ball and the Cross’Ga naar voetnoot1) opent en eindigt met twee figuren, die overigens in den roman niet voorkomen, ofschoon ze ook nooit afwezig | |
[pagina 215]
| |
zijn: Lucifer en Michaël. In nieuwe gestalten de oude tegenstanders: Lucifer thans een professor en een uitvinder; Michaël een grijze monnik uit Bulgarije, die zijn leven had besteed aan het schrijven van schitterende weerleggingen van ketterijen, wier laatste verdedigers juist 1119 jaren vroeger (door elkander) waren verbrand. Michaël wordt door Lucifer achtergelaten aan het kruis boven op de Londensche St. Paul. En hij wordt, na zijne redding, als een krankzinnige weggeleid, op het oogenblik, dat Evan Mac Ian in hechtenis wordt genomen.... Lucifer en Michaël verdwijnen nu, met verbijsterend gemak, uit het verhaal, en Evan Mac Ian en Turnbull komen op het tooneel. Turnbull is de uitgever van ‘The Ätheist’; de redactie van het orgaan is gevestigd in een kleinen winkel op Ludgate Hill; de vensters zijn volgeplakt met de nieuwste nummers van het orgaan. Er staan steeds minder menschen stil voor de winkelvensters; er zijn steeds minder menschen, die in ‘The Atheist’ belang stellen; niemand denkt aan het atheisme van Turnbull, al wordt in ieder nummer van ‘The Atheist’ instantelijk de vraag gesteld, wat Noach in de ark deed met den nek van de giraffe en waarom de bisschop van Londen 12.000 pond verdient met te beweren, dat een walvisch Jona opslokte, terwijl Turnbull een heel nummer wijdde aan de meest nauwgezette wetenschappelijke berekeningen omtrent de keelwijdte van den walvisch. Alle menschen slenteren voorbij: voorbij het Kruis op de St. Paul en voorbij den krantenwinkel van den atheist. Turnbull kon op avonden, waarop het Kruis zich, als met uitgespreide armen, afteekende tegen den hemel, licht van sterren, uit zijn winkel rennen om den vuist te schudden tegen het Kruis, doch deze uitingen van passie waren overbodig. Het kruis boven op den top van de St. Paul en de winkel van ‘The Atheist’ aan den voet van de St. Paul waren even ver verwijderd van de wereld en van de drommen zwijgende menschen in Ludgate Hill, totdat.... Totdat Evan Mac Ian voorbij komt en, omdat hij toch niets te doen heeft, ‘The Atheist’ begint te lezen. Turnbull heeft een schitterend opstel doen afdrukken over de Mesopotamiaansche mythologie en haar invloed op de Syrische folklore. De bewoners van Mesopotamië hadden een god, genaamd Sho, somtijds ook Ji, en in de derde phase zijner ontwikkeling Psa, die als Psa eene maagd verleidde, uit wie een held geboren werd. Wanneer Evan Mac Ian dan verder leest, slaat hij met zijn stok de winkelruiten stuk, klimt naar binnen en wil den heer Turnbull te lijf. Waarna beiden, in overeenstemming met de ontwikkeling onzer beschaving, in een ommezien van tijd voor den politierechter staan. | |
[pagina 216]
| |
Dit is mr. Cumberland Vane, een opgewekt heer, van middelbaren leeftijd. Mr. Cumberland Vane is bijzonder sterk in de milde vroolijkheid, de vaderlijke manier om vergrijpen te bezien, die fanatici van de wanorde of van de orde tot razernij brengen kan. En zoo vraagt hij, opgewekt-vaderlijk, aan Evan, of dat zoo zijn gewoonte is, om het huis van een vriend binnen te komen door de ruiten wandelende. Doch Turnbull is niet de vriend van Evan.... ‘Hij is mijn vijand’, zeide Evan kort; ‘hij is de vijand van God.’ Zooals de lezer ziet, is het geschil tusschen Evan Mac Ian en Mr. Vane volslagen hopeioos. Want Mr. Vane zal nooit kunnen begrijpen, dat op het oogenblik, waarop de geboorte van den Christus uit de Maagd Maria wordt beschouwd als een legende uit Mesopotamië betreffende god Psa, welke legende in de Syrische folklore is doorgedrongen, voor Evan Mac Ian het heelal te kraken begint, en de sociale ordening, waarin hij leven wil, verdwijnt in den chaos: heel het ineengevlochten samenstel van rechten en plichten; alle eerbaarheden des levens; alles, wat het juk des levens zoet maakt en de last licht. Het is een kwajongensstreek, in drift het venster van Turnbull stuk te smijten, en Evan Mac Ian zal er een ‘biechtpuntje’ van hebben gemaakt - om de waarheid te zeggen, moet Evan Mac Ian, als alle driftige Christenen, in den loop van het verhaal heel wat ‘biechtpuntjes’ maken. Doch een biechtvader zou met gezag Evan Mac Ian | |
[pagina 217]
| |
hebben kunnen wijzen op het verkeerde van een aanslag op den eigendom van een ander; doch Mr. Vane zou misschien nog bedremmelder hebben gestameld, wanneer Evan hem zou hebben verkondigd dat, wanneer Christus niet geboren is uit de Maagd Maria, het natuurrecht van den eigendom van vensters twijfelachtig geworden is, en hij, niet zeker zijnde van het bestaan van den vrijen wil, niet zeker is van schuld aan het breken van ruiten. Evan Mac Ian heeft een ruit gebroken, in drift, omdat de ordening des levens werd aangetast; doch alleen diezelfde ordening des levens doet hem schuldig staan. Wanneer alle ordeningen des levens onzeker zijn, dan is de schuld aan iedere aantasting van een dier ordeningen ook onzeker. Mr. Cumberland Vane, die alle ‘religie’ uit de rechtzaal bannen wil, en alleen een nederbuigende goedgunstigheid behoudt jegens de oude traditie van den eed, slaat heel wat meer ruiten stuk dan Evan Mac Ian ooit doen zal: hij berooft het recht van de bron, de wet van den wetgever, de orde van de tucht. Mr. Cumberland Vane is de typische vertegenwoordiger van het liberalisme, gedoemd om onder de schoonste lierzangen op de vrijheid en den vooruitgang, altoos geestelijk in staat van ontbinding te verkeeren. Weidsch-tronend als rechter, tracht hij een barnende wereld te leiden met de anarchie der wettelijkheid. Het liberalisme, den dienst van God en dus ook de wetten van God verbannende uit de samenleving naar de binnenkamer, verbande ook in de practijk iedere wet, behalve die der tyrannie onder puur-menschelijke sanctie, uit de samenleving. De zedewetten onder het liberalisme werden overheerscht door de niet te ontkomen eisch, toch ‘ergens’ - het beruchte ‘ergens’ van Bernard Shaw - een grens te trekken. Aangezien echter dit ‘ergens’ niet kan gevonden worden in de goddelijke wetten, wordt de grens telkens opnieuw getrokken met onvaste en weifelende hand, als een streep door een watervlak. Waar nooit het ongeoorloofde met zekerheid kan worden vastgesteld, daar bleek het geoorloofde even onzeker. De tragedie der onzekerheid overheerschte; de samenleving verliep altoos in uitersten, naast dolle uitspattingen stond het eigenaardig-automatische, het kleurlooze, dat den nieuweren mensch, en het vormlooze, dat de massa eigen is. De mensch, die zich onzeker voelt, zoekt naar sloten en grendels. Waar het liberalisme heerschen kon, verliep die heerschappij altoos in de een of andere tyrannie. Hier in de glimlachende en goed-gehumeurde tyrannie, die ieder oogenblik in woede schijnt te verkeeren, en die van den mensch eischt den grondslag van zijn leven en den pijler der sociale ordening, die heel zijn leven draagt en steunt en opheft boven den baaierd, ‘en bagatelle’ te behandelen.
◽ ◽ ◽ | |
[pagina 218]
| |
Mr. Cumberland Vane staat zóó ver van Evan Mac Ian, dat hij hem niet eens veroordeelen kan. En Evan Mac Ian komt buiten als een vrij man, doch met een verslagenheid in zijne ziel. Hij had begrepen, dat heel de moderne wereld zijn wereld beschouwde als een zeepbel. Wreedheid zou dit niet hebben getoond, doch vriendelijkheid bewees 't met spookachtige helderheid. En zoo slentert Mac Ian bedroefd verder, tot hij uit zijn gepeins opschrikt, omdat een kleine, ernstige man, met rooden baard en grijze, dreigende oogen hem aanstaart.... en Turnbull vraagt, waar ze zullen vechten. Want voor James Turnbull is de vraag, of God leeft dan wel een hersenschim is, van even groote beteekenis als voor Evan Mac Ian: hij is bereid voor zijne ontkenning te sterven, gelijk Evan voor zijne bevestiging.... En dan beginnen beiden hunne lange reeks van avonturen, zwervend door Engeland, eigenlijk zwervend over de wereld en door het heelal. Een duel tusschen God en Satan is ‘The Ball and the Cross’ genoemd, en heel de moderne liberalistische wereld spant samen, opdat het duel tusschen God en Satan niet zal worden gehouden. En al de avonturen worden ons verhaald in nervige, trillende bladzijden, vol soms van ros-blonden weemoed als van den herfst, of van gulden overdaad als in den zomer: grotesk, wonderlijk, dwaas en wijs, doch menschelijk, diep-menschelijk, in ieder woord.... Twee Schotten komen in een ‘old curiosity shop’ in St. Martin's Lane en koopen twee zwaarden uit de zeventiende eeuw. Twee Schotten willen een tweegevecht houden in den tuin achter den winkel. Twee Schotten worden door de politie achtervolgd en vluchten in een rijtuig. En den volgenden morgen en de volgende dagen zijn zij reeds overgeleverd aan de menigte door pers en parlement. Als een vuur door een bosch, zoo slingert hun geschil door heel het monotone leven van den tijd, en waar dit vuur verschijnt, moet 't worden gedoofd: opdat de ‘rust’ der wereld niet door hun ‘onrust’ worde beslopen.... Het incident met den godsdienstigen fanaticus, die een venster op Ludgate Hill brak, kon de kranten dien avond aan goede copie helpen. Doch toen dezelfde man voor den magistraat gebracht werd en zijn vijand uitdaagde tot een gevecht op leven en dood, konden de kolommen nauwelijks zulke extravagante berichten bevatten, en de opschriften waren zoo groot, dat er nauwelijks ruimte bleef voor den tekst. De ‘Daily Telegraph’ had een kolom vol over ‘Een Duel voor de Godheid’ en maandenlang duurde de stroom van ingezonden stukken over de kwestie, of politie-rechters melding moesten maken van godsdienst. De ‘Daily Mail’ schreef, op haar vervelend-gevoelige manier, boven het relaas ‘Wilde vechten voor de Maagd’. Mr. James Douglas, in ‘The Star’, puttende uit zijne kennis van philosophische en theologische termen, beschreef de uitbarsting van den Christen onder den titel ‘Dualist en Duellist’. De ‘Daily News’ gaf een kleurloos verslag van het gebeurde, doch werd weken lang achtervolgd met brieven van predikanten in de provincie, onder het opschrift ‘Moord en Mariolatrie’. De journalistieke temperatuur werd steeds verhoogd door al deze invloeden; de journalisten hadden bloed geproefd, en verlangden naar meer. En toen een hijgende reporter in de laatste uren van den | |
[pagina 219]
| |
avond binnenrende met het bericht, dat de twee helden van het Politiehof waren ontdekt in een Londensche tuin, met den winkelier gebonden en met een prop in den mond in zijn winkel, toen stonden de hoofd- en andere redacteuren ademloos stil als andere menschen doen bij een grootsch en zalig schouwspel. En zoo wordt de tragedie dezer beide mannen voortgezet: achtervolgd door de menigte, nagejaagd door de menigte, bespot door de menigte. En heel het ontzaglijke raderwerk, dat het leven eener Europeesche menigte beheerscht, wordt in beweging gesteld, opdat de massa zal worden beschermd voor de verstoorders van den vrede, opdat het duel tusschen God en Satan niet zal worden gehouden. Eleel de macht van Engeland waakt: politie en veldwachters op alle wegen; detectives in alle havens; speurders in iedere straat van ieder dorp. Tot, in valsch-verwrongen menschlievendheid voor hen de barmhartigheid komt, zwaarder dan alle vonnissen; tot zij worden gestooten uit de gemeenschap der rede, en ondergebracht in een gesticht voor krankzinnigen. Doctor Lucifer is de leider van dit gesticht; in een der cellen, diep onder den grond, leeft Broeder Michael. Allen, die eens betrokken waren bij de vreemde avonturen van James Turnbull en Evan Mac Ian, zijn ondergebracht in het krankzinnigengesticht, opdat de historie zelfs van het geschil zal worden uitgewischt. Wanneer één van hen het gesticht in brand heeft gestoken, vlucht Doctor Lucifer in zijn vliegtuig; en Broeder Michael is nog in zijn diepe cel. ‘Dwaas, kom en red je zelf!’, roept Turnbull. Doch Evan begrijpt en hij roept: ‘Vader, kom en red ons allen’. En op den derden roep splijten de vlammen, zij buigen om aan weerszijden als korenaren onder den wind en door het pad wandelt de oude monnik als door een bosch in de lente, zingend den lof van God. Dan zinkt ook | |
[pagina 220]
| |
James Turnbull op de knieën: heel zijn oprecht leven heeft hij het materialisme als een feit beschouwd, doch hij verkiest nu een feit boven het materialisme. En het duel? In ‘Magic’ eindigt het sprookje op de eenige wijze, waarop een sprookje eindigen kan: het is waar geworden. In ‘The Ball and the Cross’ eindigt het duel op de eenige wijze, waarop alle strijd eindigen kan onder de zonen en dochteren van God. Onder de asch van den grooten brand liggen twee glinsterende zwaarden, zóó neergevallen, dat zij vormen het eeuwige teeken van het Kruis.
(Slot volgt) WILLEM NIEUWENHUIS |
|