Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Gedichten van Karel van den Oever De wolk De wolk als een toren. Zij verovert de kim-rand en is uit de afgrond geboren. Zij rijst uit een oude lucht-straat, als een vergulde karos. Zij begint een statige parade langs haar lachende generaal: de zon. Zij reist naar China. Beneden haar de rustige klucht - als een aubade - van zee en water, de steden en driemasters, de rookende stoombooten. Zij begint de wereldreis door de overgroote lucht en drijft vol peis. [pagina 140] [p. 140] De telefoon-paal Langs het eenzaam spoor de telefoon-paal. Hij gonst. Er is geen ander geluid langs het oneindig spoor. Een wolk drijft hoog over hem en is onverschillig. Het landschap ‘gaat zijn gang’.... Toch gonst de telefoon-paal dag en nacht, onder de hemel. Het is een verlaten pijn, een onophoudelijke klacht.... Als wij hem hooren: ons hart breekt, in zelfpijn verloren. We weten dat over de gansche wereld de telefoon-paal klaagt, alsof ons eigen smart aan zijn draden knaagt. [pagina 141] [p. 141] De krekel De krekel: hij slaat een zilver cimbeltje in het kerkhofgras. De wolken drijven hoog, ook de wind en de vogelen. Zij hooren de krekel niet.... Maar in de kerk - waarin het stil is - het fijne cimbeltje klinkt. De Heer in het tabernakel: Hij hoort hoe de krekel nederig zijn lof uitzingt. [pagina 142] [p. 142] De herfst Zie, hoe de aard-bal vervaalt in de hand des Vaders en de walm van bosschen en zee-kuil welriekend langs Zijn vingers. Zoo dooft het landschap op een papier-lantaarn, als de kaars sterft. O, op het gelaat des Vaders de onbestemde gloed van de flauwere aard-bal. [pagina 143] [p. 143] Zee-hotel De doodsche wind-tor bromt aan het raam en wolk-lobben puilen voor de ruit. Door de wereld gonst het duin-zand en - hoor! - de natte voet o, van de zee-god danst luid op het strand. Hoor: de schelpen kermen en de regen-gordijnen ruischen dicht. Over het zee-vat de brand van een regen-boog begint. Achter de wateren bromt de wind en de Heer blaast zijn toorn uit een felle hoorn langs de eindelooze angst der golven. [pagina 144] [p. 144] In memoriam Dr. J. Depla Vrienden, hoe staat het bolwerk van Nederland eenzaam, want de groote zeis sloeg en wit en koud viel hij in onze armen. Maar hij was de rijpe vrucht die van de boom valt en een voedsel is voor het volk. Herinner je: als iemand onzer de volle vuist balt tegen de verdrukker, die dor is van haat, dat hij dan uitzie naar de goddelijke wolk waarin die heilige Vriend verrezen staat, dat hij zijn geest ete als een vrucht en zijn hart als brood en vleesch. Hij toch reikte de geschudde maat aan de vlaamsche gemeenschap, (o, slaaf en wees!) en verdeelde uit zijn handen het gouden graan onder het arm volk. Geen Staat kan dit hart uitbranden, waarin de olie rust der goede daad en de wijn der lafenis. Hij is voor altijd onze groote Kameraad. Hij beleed de Trek naar het hollandsch Noorden en zag de nieuwe gloed: hij hoorde uit elke kim de nieuwe Woorden! Als een dok-sjouwer droeg hij zijn moed. Hij deed een eed voor Volk en God tegenover alle nederlandsche steden en dorpen dat de tyran moest uitgeworpen en dit was een opperst gebod. Dwars door de vlam van haat en spot: hij ging als een pelgrim. Hij schoeide zijn voet met liefde en dronk aan zijn bittere veldflesch, want de dag was kort en zijn broeders ver. Hij richtte zijn stap naar een hooge ster [pagina 145] [p. 145] die boven zee en duin blonk, hij sneed er zijn brood met een broeder-mes en zweeg godvruchtig in een stille kamer, bij het Haagsche Bosch.... O, Vrienden, toen klopte God met zijn barmhartige hamer op de doodsklok, die elk mensch roept naar de gras-rand van het graf. En wij, wij lieten hem teeder los.... O, hij rust nu in den warmen schoot van zijn vóór-wetende Vader, want - geloof toch! - het offer van zijn dood brengt gansch Nederland nader. KAREL VAN DEN OEVER Vorige Volgende