onderbroken eenheid. De elementen van goed en kwaad - Moenen en De Oome vooral - regeerden confliktueel tegen elkaar op zonder valsche scheuten van onnoodig bijspel. De zedelijke angstvraag loopt er als een onrustige draad doorheen: zal de Booze het blijven winnen op de Goede? Een ander thema dan dit werd er niet uitgewerkt: de oorspronkelijke ‘chance’ van Moenen en zijn latere verplettering. Zoo is de Duivel-figuur van Moenen eene van uiterst-infernale kracht: het sadisch-demonische dat een verfijnd genot heeft in het bederven van een ziel en in zijn verdoemenis. Dat zet een fosforische gloed langs al de lijnen van het spel en overtuigt je van de macht van het Kwade in de kristelijke wereld. Maar daarnaast de rustige, uiteindelijke macht van het Goede dat De Oome is en van waaruit een zuivere, sterke kracht uitgaat die Moenen ‘wegbidt’.
Er was zeer suggestieve muziek bij van Karel Albert: niet een vage, verwijderde onderstreping. Zij zat onmiddellijk vast aan elke beweging, aan elk gebaar, ja, drong als het ware gebaar en spel en woord uit zijn demonische of angelieke klank. De muziek-klank bepaalde het gebaar en sloot er solied omheen. Zoo in de eerste verschijning van Moenen en later in het Walpurgis-dronkemans-tafereel dat een diabolische fantasia is, waardig van Hieronimus Bos.
De lineaire en koloristische décors van Gerard Rutten zijn van een primitieve kracht en expressie, gelijkwaardig aan de primitieve middeneeuwsche opvatting. Rutten, dunkt mij, heeft zich bij de vervaardiging op het geestelijk-primitieve grondvlak der kerkelijke Middeneeuwen gesteld, zoodat, ondanks een vormelijk modern verschil, er een gelijksoortigheid aan primitieve geestelijkheid overbleef die de Middeneeuwen evenveel hadden. Van daar de reden dat de ingewijde de moderniteit dezer ensceneering aanvaardt die aequaat is aan de eenvoudige geest der jaren 1500. En zulks getuigt weer sterk voor de essentieele instudeering. Rutten ging direkt tot de geest van het tijdvak, met verwaarloozing van het formalistisch-gothisch uitzicht. Het ging hier om de geest en geenszins om een vorm. De kostumen inspireerden zich om diezelfde motieven op de geestelijke tijdswaarde der Middeneeuwen: bij archaeologische kontrool zullen ze niet fouteloos zijn, maar Rutten had de intuitieve aanvoeling der spiritueele dingen, waarbij de vlaamsche folklore uitmuntende plastische uitbeeldingen verschafte. De drinkgezellen leken, als latere realiteit, uit een Craasbeekje geknipt, terwijl zijn God-de-Vader, O.L. Vrouw, de Paus, Moenen als duivel, recht uit de folklore opdoken die zelf een middeneeuwsch overschotje is.
Komisch was hier weeral de bourgeois: hij wrokte tegen de middeneeuwsche zegging waarvan hij niet alles begreep en piekerde tegen het