heel z'n leven uit geleefd wordt. En zoals de mens is, zo is de gemeenschap uit die mensen samengesteld: naar God ziet die gemeenschap als naar z'n begin en einde, of wel de persoonlike menskultuur bepaalt heel z'n wezen en streven.
God, de kern van 't leven, dat is't kristendom; de mens zelf, kern van z'n leven, dat is't heidendom. Uit beide grote levensbeginselen groeit 'n menselike beschaving, die dikwels heel 't leven bepaalt van de mens in z'n afzonderlike persoonlikheid, en evenzo de richting van leven en streven in de gemeenschap.
T' grote beschaafde heidendom leefde gewoonlik uit 't beginsel van de mensheid-kultuur; voor de heidense gemeenschap was 't hoge ideaal, de aardse mens als opperste wezen in 't middelpunt te stellen van heel de wereld, en alle krachten samen te trekken om de menselike hoogheid te dienen, en de mens in al z'n aardse strevingen tot zo hoog mogelike aardse heerlikheid op te voeren, als enig menswaardig ideaal. Hier op aarde lag z'n geluk, z'n grootheid, z'n vreugde, z'n hele heerlikheid, en de kultuur moest hem dat alles geven zo rijk zo overvloedig mogelik. En omdat de mens prakties geen hoger leven kende dan die aardse intellektuele en stoffelike welvaart, kende ook de best beschaafde gemeenschap geen hoger doel, dan z'n eigen leden die welvaart zo sterk en zo duurzaam mogelik te verzekeren, onverschillig voor de welvaart, voor de beschaving van anderen, ja zelfs met moedwillige vernietiging van die aardse beschaving en aardse welvaart van anderen, als ze meenden hun eigen kultuur ermee te verhogen.
En dat moet noodzakelik volgen als de daad uit 't beginsel. Is de mens zelf de alles bewerkende en de alles opslorpende kern van 't menselik leven, de mens zelf alleen 't middelpunt van z'n leven, dan is geen andere, ja mischien geen betere konsekwentie mogelik juist voor sterkwillenden en hoogstrevenden.
Uit dat enkel menselik beginsel zijn gegroeid de grote beschavingen van 't heidendom: de Griekse beschaving, de Romeinse, en al wat daarna uit datzelfde beginsel heeft geleefd, of heeft trachten te leven: de Renaissance in vroeger eeuwen, de Renaissance in onze tijden; en de levensbeschaving van iedere wezenlik heidense mens afzonderlik.
Maar de kristelike beschaving, en iedere beschaving die in wezenlike Godserkenning wortelt, stelt niet de mens, hoe hoog ook, als middelpunt van 't menselik leven, maar God, en God alleen. En dit beginsel richt en bepaalt alle strevingen en bedoelingen, alle denken en willen, alle woord en daad, nooit naar de opperste hoogheid van de mens, maar alleen naar de opperste hoogheid van God.
Dit goddelik levensbeginsel is niet krachteloos om de menselike kultuur te dienen in't aardse leven van de mens, maar is onvergelijkelik