Roeping. Jaargang 3
(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDante's goddelike komedie
| |
[pagina 98]
| |
19[regelnummer]
Niet lang nog hield ik 't hoofd derwaartsGa naar voetnoot8) geheven,
of 't was me, als zag ik vele hoge torens;
dies ik: ‘Spreek, Meester, wat voor stad is deze?’
22[regelnummer]
En hij tot mij: ‘Daar door de duisternissen
uw blik van al te ver vooruit wil dringen,
gebeurt het, dat ge dwaalt in uw verbeelding.
25[regelnummer]
Ginds aangekomen, zult ge wel ontwaren,
hoezeer het zintuig zich bedriegt door de afstand;
spoor dus u zelf wat aan tot groter snelheid.’
28[regelnummer]
En liefdevol mij bij de hand nu nemend,
sprak hij: ‘Opdat de zaak u minder vreemd schijn',
zo weet, voór wij te samen verder schrijden,
31[regelnummer]
zo weet, dat 't geenszins torens zijn maar reuzen;
ze staan daar in de putGa naar voetnoot9) rondom z'n oever,
neerwaarts vanaf de navel, allen samen.’ -
34[regelnummer]
Gelijk, wanneer het wolkenfloers vaneenscheurt,
het oog allengs herbeeldt, wat eerst de nevel,
die heel de lucht verzwaart, ons hield verborgen,
37[regelnummer]
dùs, wijl m'n blik de zwarte lucht-laag kliefde,
en wij al meer en meer bij de oever kwamen,
verzonk de waan, en klom de vrees mij hoger.
40[regelnummer]
Gelijk toch op de ronding van z'n ring-muur
zich MontereggionGa naar voetnoot10) kroont met vele torens,
zo droeg hier de oever, die de put omcirkelt,
43[regelnummer]
als torens in het rond, de bovenlijven
der gruwbre reuzen, die Jupijn nog immer
vanuit de hemel dreigt, wanneer hij dondert.Ga naar voetnoot11)
47[regelnummer]
En 'k zag van eénGa naar voetnoot12) alreeds gelaat en schouders,
de borst, en van de buik 'n groot gedeelte,
en, langs de zijden neerwaarts, bei z'n armen.
| |
[pagina 99]
| |
49[regelnummer]
Gewis, Natuur bewees aan de aarde 'n weldaad,
toen ze afliet zulke wezens nog te scheppen,
om Mars zijn grootste helpers weg te roven.Ga naar voetnoot13)
52[regelnummer]
En rouwt zij niet om olifant noch walvis, -
wie scherper ziet en schouwt, zal om die reden
haar wijsheid en beleid nog hoger achten.
55[regelnummer]
Want waar het hoger licht van rede en oordeel
zich voegt aan grove kracht en boze neiging,
kan zich de mens geen enkel bolwerk maken.Ga naar voetnoot14)
58[regelnummer]
Zijn aangezichtGa naar voetnoot15) geleek me in lengte en breedte
op de Appel van 't Sint-Pietersplein te Rome;Ga naar voetnoot16)
en naar verhouding waren de andre leden.
61[regelnummer]
Zo liet dus de oever, die tot schootsvel strekte
van 't midden tot omlaag, van 't bovenlichaam
nog zoveel zien, dat om aan 't haar te raken,
64[regelnummer]
drie FriezenGa naar voetnoot17) zich vergeefs beijverd hadden;
want 'k schatte hem op dertig grote palmen
vandaàr, waar zich 'n man de mantel vastsnoert.
67[regelnummer]
‘Raphel maì amech izàbi almi’,Ga naar voetnoot18)
begon nu de onbehouwen muil te brullen,
die zachter klanken wis niet voegen zouden.
70[regelnummer]
‘Onnoozle ziel’, dùs sprak tot hem m'n Leidsman,
blijf bij uw hoorn, en zoek bij hem ontspanning,
als toorn of andre drift uw bloed in vlam zet.
73[regelnummer]
Zoek aan uw hals, en 't koord zult gij daar vinden,
dat hem gebonden houdt, ziel vol verwarring;
en zie, hoe hij uw brede borst omslingert.’
| |
[pagina 100]
| |
76[regelnummer]
Dan zei hij mij: ‘Hoor deez' zich zelf verraden;
dit is die Nemrod,Ga naar voetnoot19) door wiens stout verzinnen
niet meer eén taal op aarde wordt gesproken.
79[regelnummer]
Nu weg van hem; verspillen wij geen woorden!
Voor hem klinkt iedre taal, gelijk voor andren
de zijne, want geen sterveling verstaat ze.’
82[regelnummer]
Dan, links gewend, vervolgden we onze reistocht
en vonden spoedig op 'n boogschot afstand
'n andere reus, veel woester nog en groter.
85[regelnummer]
Wie hier de meester was om hem te boeien,
ik kan 't niet zeggen, maar gebonden waren
hem de armen, de éne voór, de rechter achter,
88[regelnummer]
door middel van 'n keten, hem omslingrend
vanaf de hals, zodat hij 't bovenlichaam
omwonden hield tot met de vijfde kronkel.
91[regelnummer]
‘Deez' trotsaard hier wilde eens bewijzen geven
van zijne sterkte tegen de Oppergodheid,Ga naar voetnoot20)
sprak nu mijn Gids, ‘dus kreeg hij deez' beloning.
94[regelnummer]
Hij heet FialtesGa naar voetnoot21) en zijn proefstuk gaf hij,
toen 't reuzen-rot het godendom deed siddren.
Nooit, nooit beweegt hij meer de opstandige armen.’
97[regelnummer]
En ik tot hem: ‘Als 't kan, zou ik wel wensen,
dat ik van Briareūs' wanstaltig wezen
eens kennis nemen kon met eigen ogen.’Ga naar voetnoot22)
100[regelnummer]
Hij nu hernam: ‘AntëusGa naar voetnoot23) zult ge aanschouwen
hier zeer nabij; hij spreekt en torst geen ketenGa naar voetnoot24)
en draagt ons naar de bodem aller boosheid.Ga naar voetnoot25)
| |
[pagina 101]
| |
103[regelnummer]
Die gij wilt zien,Ga naar voetnoot26) bevindt zich heel wat verder,
en is geboeid en van gestalte als deze;Ga naar voetnoot27)
alleen schijnt hij van aangezicht nog woester.’
106[regelnummer]
Nooit beefde en trilde de aarde zo geweldig,
dat zij aldus 'n toren zelfs deed beven,
als nu Fialtes plots begon te schudden.
109[regelnummer]
Toen was ik angstiger dan ooit voor sterven;
en meer dan zulk 'n angst was ook niet nodig,
indien mijn oog de boeien niet aanschouwd had.
112[regelnummer]
We gingen weder voorwaarts en we kwamen
nu bij Antëus, die vijf ellen zeker,
het hoofd niet meegeteld, nog uit de put stak.
115[regelnummer]
‘O gij,Ga naar voetnoot28) die in het dal vol lotsverwissling,Ga naar voetnoot29)
waar Scipio zo groot 'n roem mocht erven,
toen Hannibal daar met de zijnen vluchtte,
118[regelnummer]
wel meer dan duizend leeuwen buit gemaakt hebt,Ga naar voetnoot30)
en die, hadt ge in de grote strijd uw broedren
eens bijgestaan, - als blijkbaar nog geloofd wordt, -Ga naar voetnoot31)
121[regelnummer]
der aarde zonen hadt doen zegepralen,
zet ons omlaag, (en 't wekke niet uw afkeer)
daar waar de kou Cocytus'Ga naar voetnoot32) golven kluistert.
124[regelnummer]
Doe ons niet gaan naar Titius noch Typhon;Ga naar voetnoot33)
deez'Ga naar voetnoot34) kan u geven, waarnaar hier verlangd wordt;Ga naar voetnoot35)
buig u dus neer en laat de lip niet hangen.
127[regelnummer]
Nog kan hij in de wereld roem u geven,
dewijl hij leeft en lang nog meent te leven,
zo voór zijn tijd hem 's hemels gunst niet oproept.’
| |
[pagina 102]
| |
130[regelnummer]
Zò sprak de Meester; en de reus stak haastig
de handen uit en greep hem, met die handen,
wier harde greep eens Herkules gewaar werd.Ga naar voetnoot36)
133[regelnummer]
Vergilius, toen hij zich grijpen voelde,
zei mij: ‘Kom hier, zodat ik ù kan grijpen.’
Toen deed hij zò, dat wij eén bundel werden.Ga naar voetnoot37)
136[regelnummer]
Als de aanblik is der Carisenda-torenGa naar voetnoot38)
waar zij vooroverhelt, wanneer de wolken
er overgaan, zodat zij schijnt te vallen,
139[regelnummer]
dùs scheen Antëus mij, toen ik, vol spanning,
hem buigen zag; en 'k voelde toen eén oogwenk,
dat ik heel graag 'n andre weg gegaan was.
142[regelnummer]
Maar zacht liet hij ons neder op de bodem,
wiens muil èn Lucifer èn Judas opslokt;Ga naar voetnoot39)
niet lang nochtans bleef hij aldus gebogen,
145[regelnummer]
maar als 'n mast-op-'t-schip hief hij zich opwaarts.
C. KOPS, O.F.M. |
|