Roeping. Jaargang 3
(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
‘De ontmoeting’ door Ninaber van Eijben.Ga naar voetnoot*)Het zien van schilderijen schijnt in den laaasten tijd bij veel menschen 'n soort van onrust te verwekken, die zij blijkbaar moeilijk kunnen verbergen. Er zijn er, en niet weinig, die geen gelegenheid laten voorbijgaan, om hun hart weer 'ns te luchten over 't een of ander modern schilderij, dat ze gezien hebben, of liever, 't een of ander ‘Tooroppie’, want in hun onverklaarbare drang naar ordelijkheid en classificatie, wordt ieder kunstenaar: schilder, beeldhouwer of architect, die ‘anders dan anders’ werkt, 'n leerling of navolger van Toorop genoemd, en bijzonder diegenen, die ‘rechte lijnen’ maken, moeten 't ontgelden, en zich de betiteling ‘Tooroppies’, aan al hun werk gegeven, laten welgevallen. Het is nu wel 'ns aardig, al die goeie menschen te zien tegenspartelen, of hun leven ervan afhangt, en of 't 'n persoonlijke beleediging geldt, wanneer 'n kunstenaar werkt, zooals hijzelf 't het beste vindt, zonder eenige aandacht te schenken aan de wenschen van het kijkend en vooral veel-pratend publiek, maar onderhand gaat de nieuwigheid er toch af, en wordt 't min of meer vervelend, altijd dat bijna kinderachtige tegenstribbelen te zien, en dat memmerig gezeur te aanhooren van geheel onbevoegden, die zich blijkbaar geroepen voelen, dagelijks 'n minimum aantal gesproken kunstrecensies af te leveren, tegelijkertijd dan hun eigen onnoozelheid en stunteligheid bloot gevend. En nog erger dan die geheel onbevoegden, zijn de eenigszins er-van-af-wetenden, of die zich tenminste zoo noemen, - al zeggen ze 't ook niet altijd -, hen meen ik, die z.g. in de aesthetica onderwezen zijnde, en 'n klasieke opvoeding gehad, en ‘wel meer schilderijen gezien hebbend’, zich bij uitstek dè man voelen, om nu 'ns eventjes te zeggen, wat ervan is, en iets van hun schoolsche wijsheid los te laten, als is 't: ‘niet om wat te zeggen’, of ‘niet dat ik er wat van afweet’. Maar ondertusschen! - Ze stribbelen tegen, ‘of 't 'n persoonlijke aantijging geldt’, zei ik zoo even, en inderdaad, ik geloof, hoe paradoxaal het wellicht moge schijnen, dat dat werkelijk 't geval is, en dat wel om de volgende reden: Men heeft zich 'n zekere voorstelling voor zich-zelf gemaakt, van het door den kunstenaar behandelde onderwerp, 'n voorstelling, dikwijls | |
[pagina 84]
| |
berustende op, of voortkomende uit reminicenties, en wenscht nu, dat het door den schilder of beeldhouwer uitgebeelde, aan die voorstelling voldoet, in welk geval 't werk ‘heel mooi’, of er tenminste niet vijandig mee is, bij welke gelegenheid 't kunstwerk ‘wel aardig, maar wat vreemd’ genoemd wordt. Maar, o wee, als 't schilder- of beeldhouwwerk geheel anders dan, of zelfs vijandig aan 't onderstelde is! - Ik weet nu wel, dat men mij dit zoo maar niet ineens zal toegeven, maar ik geloof toch, dat iets van dien aard werkelijk wel 't geval is, al gebeurt 't dan meestal ook onderbewust en onbewust, en al zou men 't van zichzelf ‘al heel pedant’ vinden, indien men werkelijk bewust tot dergelijke redeneeringen kwam.
◽ ◽ ◽
Ik heb dit alles nu zoo vooraf gezegd, omdat ik meen, dat ook 't schilderij van Ninaber van Eijben, dat hier in ‘Roeping’ gereproduceerd staat, wel eens tot dergelijke redenaties, als die ik hierboven noemde, aanleiding zou kunnen geven. Indien men dan ook op 'n dergelijke manier dit schilderij wilde gaan beschouwen, dan zou men zich die moeite, die noodeloos is, wel kunnen besparen, want wanneer men niet als 'n kind gaat staan tegenover 'n kunstwerk, d.i. alléén om te ontvangen, en niet om te gaan praten, dan zal men inderdaad nooit eenig genoegen ervan beleven en zich evenmin verrijken, maar integendeel met een onvoldaan en onrustig gevoel zich ervan afwenden, en alleen dàt succes oogsten, dat er weer 'n ‘Tooroppie’ af te kammen valt. Men behoeft niet gestudeerd en graden behaald te hebben, om de schoonheid van 'n schilderij te zien en te proeven; eenieder kan dat genot hebben; alleen maar nièt redeneer en en aànnemen; dat alleen is de ‘kunde’, die er voor noodig is.
◽ ◽ ◽
De Ontmoeting van Jezus en Maria: ‘Ave Maria, gratia plena’; gegroet gij vol van genaden; wèl hebt ge die genaden noodig, want geen smart is er op de wereld of zal er zijn, gelijk aan de Uwe; veel, veel kracht is er noodig om nu niet te twijfelen aan de Godheid van Uwen Zoon Jezus, veel kracht, om niet te behooren tot de weenende vrouwen ‘quae plangebant et lamentabantur Eum’, nu gij als moeder Uw Zoon moet opbeuren en vertroosten in Zijn ondragelijk Lijden. Nù U goed houden en flink wezen, om thuis stil uit te weenen, want al zijt ge vast overtuigd van de godheid van Uw Zoon, toch is Hij uw kind, en mensch, en dingen zijn er, die gij niet doorgronden kunt, maar die alleen de Vader weet. | |
[pagina 85]
| |
‘Dominus tecum’; ja, voorzeker, de Heer is met U en gij deelt Zijn Lijden; ik zie het aan den opgang van Uw beider figuren, Jezus en Maria, die beiden dragen zult het leed der menschen, en samen bewerken hunne Verlossing; zoo zullen wij door Maria alleen, Jezus' Lijden en Liefde begrijpen, en door haar alleen Zijne genaden kunnen verkrijgen; Maria Mediatrix; Zij is onze Middelares. Uw paarse sluier getuigt van uw droefheid, maar 't sterke blauw van uw kleed getuigt van uw sterke moederlijkheid, want stèrk zijn moeders, en zij beschermen haar kinderen. Ik zie de ingehouden droefheid op Uw bezorgd gelaat, en de moederlijke omhelzing groeien, maar ingehouden, in Uw opgeheven hand, en Jezus in Zijn witte kleed van spot, maar ook van Reinheid, heft Zijn gelaat tot U in onmetelijke droefheid, Zijn Lijden om het menschdom nu even bepaald tot het lijden van het kind om Zijn lieve moeder; 'n jonge man nog maar is Hij, maar niet kent Hij 't verlangen om te leven, want Zijn leven en Zijn rijk zijn niet van deze aarde; 't reiken van Zijn open hand, de vingers in streeling haast, tegen de arm van Zijn moeder, en Zijn oogen, ziende de Zelfoverwinning van die getrouwe vrouw, zij getuigen van hun begrijpen samen, 't begrijpen, dat z'n uitdrukking vindt bovenal, in de naar elkaar-buigende, opgaande lijnen van hun beider lichaam, een samengroeiing bijna tot één gedachte, één voelen, en 't fel-roode kruis, dat Hij torst op Zijn witte schouders, het is 't symbool van Zijn onbegrijpelijke, rood-brandende Liefde, en meteen, 't alom zichtbaar teeken van Zijn overwinning, die beteekent voor ons de Verlossing tot het Eeuwig Leven. ‘Benedictus fructus ventris tui, Jesus’, ja, gezegend Hij, Die is Ons heil en onze Zaligmaker. ‘Et tu, benedicta es in mulieribus’; gij zijt de eerste onder alle vrouwen, hier vertegenwoordigd door de twee vrouwen, achter Maria staande, Maria Magdalena, die in haar rijke rood- en groene kleeding bekent haar vroeger weelderig en zondig leven; maar haar berustend gelaat toont nu ontspanning en bevrijding van ziel, en in haar stil mee-begrijpen, al is 't niet zoo duidelijk háár, als Maria, de Moeder, klopt zij zich schuldbewust op hare borst: mea culpa, door mijne schuld, door onze schuld. En achter haar, de vroegere zondares, de figuur van het rustig-vrome leven, in gedempt-stemmig dof paars en blauw, nog niet goed begrijpend, in haar kinderlijke vroomheid, waarom dit alles gebeuren moet, maar toch wel voelend, 'n innig medelijden met dien lijdenden Man, al is 't medelijden ook ongedefinieerd. Zoo zien we in de drie vrouwenfiguren, met deze te beginnen, 'n stijging, 'n opgang, die zijn hoogtepunt vindt in de vereeniging van | |
[pagina 86]
| |
Maria met Jezus; zoo moet ook ons leven zijn 'n voortdurend streven tot nadere vereeniging met Christus. Als tegenstelling tot dit alles dan, de figuur van den forsch-gespierden, onverschilligen soldaat, die niets te doen heeft dan 't touw vast te houden, en dadelijk aan zal sporen tot 'n beetje haast. Hij is de verpersoonlijking van het wereldsche leven, dat zich niet bemoeit met dergelijke godsdienstige dingen, maar onverschillig toeziet, en geen ander verlangen kent, dan er zoo kort mogelijk mee bezig te blijven. De hoofdfiguren zijn natuurlijk Jezus en Maria, Jezus onze Redder, Maria onze toevlucht en voorspraak bij Haar Zoon. Vragen wij Haar dan, altijd onze Voorspraak te willen zijn, met de tweede helft van het Weesgegroet: Sancta Maria -, H. Maria, Moeder van God, bid voor ons zondaars, nu, in onzen moeilijken strijd in dit leven, en bijzonder in 't uur van onzen dood. Ämen.
September '24. JOZEF HOLLANDT
N.S. Gedurende December is er een tentoonstelling van werken van Ninaber van Eijben in Kunstzaal ‘Opgang’, Utrechtschestraat 69, Amsterdam. |
|