klaar en ze houdt het nu voor zich uit bij de nietige mouwetjes. Ze heeft ook een klein nietig borstrokje klaar. Ze houdt het voor zich uit bij de nietige mouwetjes in het licht van de lamp zoodat ze met haar gezicht in de schaduw zit. Ze legt het hempje en het borstrokje op elkaar, vouwt, wrijft met de handen erover.
◽ ◽ ◽
De klink geeft een geluid de deur gaat open en Nelleke Pot de vrouw van Peterus Pot de geitevilder en de toddeman, komt binnen. Ja, dat zijn arme menschen Nelleke en d'ren mensch waarvan ielekendeen weet dat luize en muize alles is wat ze hebben en een kiendje nou een dag of veertien.
- Ha, Nelleke, zeede ge weer op de been en hoe is het mee oe kiendje?
- Goe, dank oe, zegt Nelleke, maar Leen, gij zalt het weten, het hee geen kleerkes aan zijn lijf.
Stilte. Leen kijkt Bart aan, dieje mensch. Jawel, Leen neemt het zoo kleine borstrokje en het zoo kleine hempje, dat voelt zacht, dat is mooi wit, het zingt in haar hart en het is er licht mooi en het schreit er evekes van omdat ze zoo blij is da ze graag goed wil zijn en da ze moeder wordt.
- Hier, die heb ik voor òù gemaakt, voor oe kiendje, zegt Leen en ze geeft Nelleke het kleine goed. Nelleke verschiet. Nelleke roept het heilig huisgezin van Nazareth aan. Jezus, Maria en Joseph, zegt ze. Nelleke zegt: dank-oe-wel. Ze zegt: Christene zielen bè alevenwel nog aan toe. Nelleke gaat heen. Mee de kleerkes. Mee de kleine gift van die kleine kleerkes. Gèk van blijdschap mee de nederige gift van die kleine kleerkes. Jawel, veel is het niet, da's zeker, zoo'n simpel borstrokje en zoo een klein hempje. Och da Nelleke Pot.
◽ ◽ ◽
De deur is achter Nelleke dicht gevallen en Bart en Leen hebben haar haastige verwijderende stappen op het pad gehoord. Leen pakt een witte lap, strijkt hem open op tafel, ze ziet op dat wit, dat is helder en zoo licht om op te kijken, dat wit, dat moet een hempje worre, zoo een klein, ze ziet op dat wit, lang, zoo da lange stille nadenkende kijken. Bart kijkt in de helle kern van het wit overkapte bronolielamplicht.
Op het wit voor de kleine hempjes is een donkere vlek gedrupt, en nog een.
- Da menschke is blij!’ Dat zegt Bart, dieje mensch.
- Ze kan niet zoo blij zijn as ik.’ Dat zegt Leen, die vrouw, die moeder worrende.
ANTOON COOLEN