Roeping. Jaargang 3
(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Sint GeertruidXXI. Hoe zij zich op 't sterven heeft voorbereid.'t Lichamelik en 't geestelik lijden hadden Geertruid gebracht tot 'n zeer sterke eenheid met Jezus: zodat zij in de kern van haar gelouterde ziel de kristelike heldere eenvoudigheid bezat: niets meer te willen dan Jezus' wil. Dat was 'n zeldzaam grote zedelike kracht in dat verteerde vrouwelike lichaam: niet alleen, omdat daarmee te voren bewust aanvaard werd de felste schrijning in zenuw, spier en gewricht, zonder beperking van duur of omstandigheid: maar bovenal, omdat daarmee verworpen werd, als iets niet-zuiver-volgens-Jezus, de geweldige opstuwing van haar vergeestelikt wezen naar 't allerbeste en allerliefste, naar de uiteindelike Al-verzadiging in de Drievuldigheid, ‘de heilige en altijd kalme Drievuldigheid’, zoals ze gewend was te zingen. 't Was 'n sterke vrouw, die hier ziek te bed lag: ze beheerste de sterkste aandriften: angst voor pijn, zucht naar geluk. Op Sint-Maartens-dag kwam verandering in dit wilskrachtig zielsevenwicht. Ze hoorde 't zuster-koor in de kerk: ‘De heilige Maarten kende lang te voren de dag van z'n dood’. En vóór ze 't wist, vroeg ze: ‘Wanneer krijg ik die boodschap, Heer?’ Hij zei: ‘Ik zal je weldra uit 't leven nemen’. Wat was de winter lang, die de dag van 't zoete sterven maar niet wou aanbrengen. Geheel vervuld van dit verlangen om dood te gaan, hoorde ze op de vierde dag in de Paasweek, terwijl ze de heilige Hostie nog in de mond had, 't geluid van de wel-bekende, goddelike stem: ‘Kom, m'n uitverkoorne, en Ik zal m'n troon in je vestigen’. - ‘De grote belofte van Sint-Maartensdag! jubelde ze, nu is 't uur gekomen.’ Maar Jezus antwoordde alleen: ‘Zolang je nog leeft, leef niet voor je zelf, maar bevorder Mijn glorie in alles, volgens de maat van je verlangens.’Ga naar voetnoot1) Is 't niet vreemd van Jezus, is 't niet wreed van Hem: 'n spel met 'n smachtend mense-hart? O, er zat zo'n verheven bedoeling in dat opwekken van sterf-verlangen en 't uitstel der bevrediging. Want door deze beproevingen van haar hevigste en zuiverste verlangen, en door dit verlangen zelf, dat geen afkeer was voor 't leven, maar drift om voor goed en volop te leven door Gods bezit, rijpte haar ziel, werd ze hemelvaardig. Geertruid vormde zich tot 'n geheel biezondere ster- | |
[pagina 66]
| |
vende, wier dood 'n gebeurtenis zijn zou voor hierboven en hierbeneden. Zo kon 't geschieden, dat juist in haar allerlaatste dagen zij de sterkste ontplooiing vertoonde van haar ziels-vermogens: 'n felbewuste zieke. Er voltrok zich iets verheven wonderbaars in deze sterf-cel: 't verstoorde lichamelike scheen niet de minste invloed te hebben op de ziel, die in 't vlees als reeds buiten 't vlees, door 'n geheimzinnige werking volop de enorme onstoflike krachten ervoer van verstand en wil, op 'n wijze, als ze nog nooit had ondervonden: de ziel had alles overwonnen. Scherp - zonder overleg - zag ze de juiste waardij der dingen en gebeurtenissen: vlak bij de eeuwigheid beschouwde ze de wereld onder de lichtval der eeuwigheid: ze zag de heldere wereld-kern, de allesdoorgloeiende en alles-voedende Jezus Christus, uit Wie alles gemaakt is. En tussen Hem en haar niets dan wat lichaam, dat elk ogenblik kon afsterven: ze was zeldzaam reëel. Zo bereikte de liefde, bij deze duidelikheid van goddelike schoonheid en van goddelike, volstrekte Al-beheersing, bij deze haast-reeds-voltooide ontbinding van alle stof: 'n opperste spankracht en 'n onstuimigheid van voortbeweging naar haar goddelik Objekt, die ons, de tammen, de even wichtigen en praktiesen - we maken van God 'n abstraktie! - verbijstert. ‘De liefde, zo had 'n Dominikaan gepreekt, is 'n gouden pijl, en al wat de mens er mee aanraakt, wordt zijn bezit in zekere zin. Dwaas is, die z'n liefde geeft aan 't aardse, en 't hemelse verwaarloost’. ‘O had ik die pijl, versmachtte Geertruid, terstond zou ik U, m'n zielsgeliefde, ermee doorboren, om U voor altijd te bezitten.’ Toen zag ze Jezus 'n gouden pijl op haar richten: ‘Je zoudt mij willen wonden, indien je 'n gouden pijl hadt, zei Hij: nu Ik die heb, wil Ik er jóú mee doorboren, zodat je nooit je vroegere gezondheid terugkrijgt.’Ga naar voetnoot1)
◽ ◽ ◽
En dan soms opeens weer de duistere vlek in dit lichtend sterversbewustzijn: 't klein-menselik bedenken in deze heldere en wilskrachtige zieneres van eeuwigheid in tijd, van onzichtbaarheid in zichtbaarheid. Zo: de bekommernis om toch maar in de kapel begraven te worden: ‘'n kinderachtig verlangen’, zegt de kronista: alsof de plaats waar 't lichaam zou zijn, de verdiensten der ziel kon vermeerderen.Ga naar voetnoot2) Was 't niet gevaarlik, bedacht ze soms, dat Jezus haar sterven uitstelde: want dat wachten maakte haar lauw en zorgeloos misschien.Ga naar voetnoot3) En dan: kon ze rekenen in 't doodsuur op de hulp der heiligen: ze had ze wel wat verwaarloosd, omdat ze zo opging in haar enige Jezus.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 67]
| |
En Deze bracht dan altijd weer de zekerheid van Z'n rustige antwoorden. 't Was alsof 'n vreemde vreugde Hem aantrok tot deze stervende, tot wier dood Hij dan ook moeilik besluiten kon. Beurtelings bracht Hij haar tot levensberusting en sterf-verlangen: 'n martelie door liefde van liefde, die in 't berusten zich spande, om in 't verlangen, op z'n hevigst naar buiten te breken, groot en prachtig. Ik heb m'n Jezus nog nooit zo hartelik gezien als nu aan dit sterfbed. Wist Hij wel goed, wat Hij doen moest om op de allerlaatste ogenblikken te bewijzen, dat Hij haar liefhad? 't Was belofte op belofte: de lichamelike dood zou haar niet bemeesteren: als ze stierf, dan was 't van liefde, de nobele kracht, waardoor ook Hij is doodgegaan: bij besluit van de heilige Drievuldigheid kreeg de heilige Geest opdracht om al wat er voorviel in haar ziekte als in haar sterven, tot stand te brengen met dezelfde liefde als waarmee Hij te werk ging bij de mens-wording van Gods liefste Zoon. Die haar verpleegden, werden biezonder beloond: in 't doodsuur zou ze genaden krijgen zoveel als 't 'n mens maar mogelik was op dat ogenblik: zondaars in groot getal zouden zich dan bekeren of daartoe biezonder worden voorbereid: 'n stoet verloste vagevuurs-zielen werd haar beloofd als blij geleide, bij haar hemelvaart: en die voor haar baden in haar ziekte of dood-gaan, wat kregen ze 'n gunsten. Dit zwoer de Heer bij de waarheid van Zijn lijden onder 't zegel van Z'n kostbare dood.Ga naar voetnoot1)
◽ ◽ ◽
De rust van de hemeling verbreidde zich meer en meer over de sterveling: 't diepe, geruisloze leven in God, zonder stijging en daling: één wonderbaar groot en open schouwen in de semper tranquilla Trinitas: de sterke vreugde om 't hoogste bezit: met in de ruimte niets wat aftrekt: zonder begeren, zonder spijt, zonder angst: de ekstatiese stilstand om 't hoogste hebben en 't hoogste zijn. In een van deze stilten verscheen haar Jezus, als 't schoonste menskind: teder kwam Hij nader, omvatte haar, en liet haar rusten in Z'n linker-arm onder de klop van Z'n allerzoetste Hart. En er voltrok zich toen 't hoogste, wat aan 'n mens gegeven kan worden: de deelname in 't schoonste, dat Jezus volbracht had in Z'n menselikheid: Z'n heroieke Lijden. Dit geschiedde onder 't zinnebeeld, omdat zij nog in 't lichaam was, en opdat ook wij, die nog in 't lichaam zijn, dit beter zouden verstaan. Zo maakte Hij dan de smart van Z'n gemarteld lichaam tot haar rustbed: tot hoofdkussen de droefheid van Z'n hart op 't kruis, omdat voor zovelen Z'n lijden zonder vrucht bleef: tot zuiver laken Z'n | |
[pagina 68]
| |
eenzaamheid, de trouwste vriend verlaten van alle vriend, 'n dief en 'n rover, gestoten naar 't kruis, bespot door vijanden: tot dek de vrucht van Z'n kostbare dood. En rustend op Z'n linker-arm, 't hoofd gewend naar Z'n hart, zag ze dat hart openbloeien als 'n paradijs-tuin. En onder de ademtocht van Jezus' heilige mensheid ontkiemde 't gewas in groene gezondheid, en wat Hij dacht en voelde in Z'n hart, ontbloeide als rozen, lelies, violen en allerlei schoon gebloemte: Jezus' deugden waren 'n slanke wijnstok, zwaar van vrucht, wijnstok van Engaddi, waarvan de druif allerzoetst is. En 't gewas en de ranken: 't groeide breed om haar heen: en 't bewoog zich op en neer, tot haar innigste blijdschap. En ze mocht eten van de vruchten der gewassen, en haar dorst lessen met de druif. Drie beken van zuiver water ontsprongen uit 't middelpunt van 't goddelik Hart: ze mengden zich onder elkander in hun voortvloeiing. ‘Uit deze beken zal je drinken in je doods-uur, zei Jezus, en je ziel zal groeien tot de hoogste volmaaktheid, zodat ze niet langer in 't vlees kan blijven: intussen, als je die beker ziet, verheug je, tot eeuwig gewin van verdiensten’. Toen vroeg ze God de Vader haar te beschouwen door Jezus' onschuldige mensheid heen, die zuiver was en met geen zonde bevlekt, rijk versierd met alle deugden om wille der glorieuze Godheid, die Z'n mensheid doorbloeide. En ze werd verhoord. ‘Geef me, allerliefste Vader, de tedere zegen van Uw goddelike goedheid.’ En de Heer strekte Z'n almachtige hand over haar uit, en maakte 't teken van Z'n heilig kruis. En 'n gouden tent-spansel overdekte haar bed: en aan 't spansel hing de tamboerijn, de luit, de cimbaal en allerlei gouden muziek-tuig: dit waren de vreugden, waarmee 't lijden van Jezus haar verblijdde. Toen geleek ze geen mens meer, die pijn leed: 't was 'n bruid in de vreugde der bruiloft. Ze overdacht 't leven, dat stervende was: de lange reeks dagen, ieder met z'n aandeel in 't getal van zonden en onvolkomenheden: de slordigheid bij 't koorgebed, de heftigheden van haar natuur, 't tekort aan liefde tot God en evenmens, aan ootmoed, gehoorzaamheid, kuisheid, eendracht, dankbaarheid, aan meeleven met de blijdschappen en smarten van haar naasten: ze herlas de eerwaardige regel, nu zo wijs, zo voorzichtig, zo prakties-verheven: en scherp vroeg zij zich af, wat ze er meer had gedaan: punt na punt. En diep in 't verleden, maar helder herinnerd: de jeugd-jaren met hun hartstocht voor al wat menselik-nobel was: Jezus 'n schim, 'n vlugge gedachte, zij 't meisje, dat niet wist hoe rijk ze kon zijn met Hem. En 't geduld en de wijsheid van de abdis, de hartelikheid van zachte Mechtild in die dagen. Geweldig vizioen van 't eigen ik, in de donkerte van | |
[pagina 69]
| |
twee brekende ogen, in de nabijheid van de dood: bij ons misschien - God, wees genadig! - 't moment van allergrootste verbijstering, maar bij dit vertrouwvol kind van de hemelse Vader 'n overzicht en inzicht zonder angst, in sterke blijdschappen, omdat ze haar menselike zwakheden vergeten moest in de overweldigende uitstortingen van Gods barmhartigheden over haar leven. Soms brak dit sterke binnenleven in kreten van verlangens naar buiten: ‘Duizendmaal begeerde! Kom dicht nabij en haast U! M'n ziel heeft dorst’. En terwijl ze, bewegingloos wachtend op de laatste hartklop, ervoer altijd sterker, wie God was, werden haar gesprekken als 't geluid van 'n ekstaties zieneres, die al reeds 't onzichtbare Licht gloeien ziet, waarin ze vergaan zal. Daar was geen bekommernis meer om iets van 't zichtbare: één hevig schouwen in de naderende mateloosheid: één hevige liefde, om klaar van verstand, en strak van enorme levenslust, in God te geraken. 't Was heerlik om deze sterver te zien: de ontroerde zusters om haar heen in de sterf-cel, vroegen om uitstel van haar dood, niet omdat deze verschrikkelik was, maar omdat dit ziel-togende leven zo schoon was. 'n Bloem, die openbreekt: dit was geen dood-gaan: de blije binnenkomst van 'n vers en vreemd-schoon leven.
M. MOLENAAR, M.S.C. |