Merkwaardigheden
Treurig verschijnsel
In de laatste afl. van Boekenschouw (15 Sept. 1924) staat onder ‘In eigen Kring’, blz. 158-159 't volgende:
Uit een schrijven van een katholiek geestelijke en leeraar, die niet duidelijk genoeg laat uitkomen of hij zijn epistel bestemde voor Eigen Kring, veroorloven wij ons toch een klein fragment aan te halen en geven hem de verzekering dat hij over het ‘treurig verschijnsel’ gerust een artikel mag plaatsen, onder beding echter dat, als het in zijn beschouwingen noodig mocht blijken personen op de kaak te stellen, hij ook met zijn vollen naam onderteekent. Hier volgt voorloopig het citaat, waarop wij doelden:
‘....Is het geen treurig verschijnsel dat een manneke als Gijs Bertels plaats vindt in een katholiek tijdschrift om Van Cooth en vooral Felix Rutten als kwajongens te behandelen? Dat is nu al weer eenige weken geleden, maar ik heb nog geen blad of tijdschrift ontdekt, waarin hij eens aan zijn ooren wordt getrokken om zijn aanmatiging en onbeschoften toon. Neen, nog teleurstellender. Het eenige tijdschrift, namelijk Opgang, dat zinspeelde op den laffen en dommen aanval tegen Rutten, deed dat op eene manier, die eer aan aanmoediging dan afkeur laat denken. Dat moet er nog bij komen. Ik kan heel goed hebben, dat iemand een afwijkende meening verdedigt en belachelijk vindt wat anderen nog zoo min niet vinden, maar dan moet hij dat niet doen alsof hij de heele wereld is en tegen zijn uitspraak geen beroep openstaat. En vooral iemand, die als Bertels nog niets heeft gepraesteerd, waarop hij fier kan zijn, past meer bescheidenheid. Men beweert wel dat men zonder bescheidenheid het gemakkelijkst verder komt, maar dat zegt nog niet, dat een fatsoenlijke manier is van verder komen.
Ik hoop van ganscher harte dat in uw Blad dergelijke jongensstreken nu eens niet dood worden gezwegen.’
De redaktie van Boekenschouw voegt hier deze regels bij:
EEN KORT ANTWOORDJE. Toch voelen wij voor zwijgen nog het meest. Het is natuurlijk altijd een beetje onprettig als je in het publiek wordt uitgescholden, maar niets zeggen en stil doorloopen is het verstandigst. De nageroepene wordt er werkelijk niet minder op.
En overigens is het van heel weinig beteekenis, of een zekere mijnheer Bertels een vers mooi of leelijk vindt. Zoolang het niet gaat om hoogere belangen kan men de schouders ophalen en zwijgen. Het misselijkst van het geval is, dat jonge, ongare snuiters door een paar ouderen, die graag ‘cher maître’ spelen, worden opgehitst.
Red.
◽ ◽ ◽
Aldus lezen we aldaar. Inderdaad 'n treurig verschijnsel. Bertels had nog niets gepresteerd, ten minste niet zoiets als de verzen van Felix Rutten, en.... daarom mocht ie ook nu niets presteren. Want zijn door en door gedokumenteerde artiekelen zijn 'n prestatie; zou zijn naamloze briefschrijver-bestrijder dat ook kunnen? De manier en de toon van dat stuk brief doen dat heel ernstig betwijfelen. Zo bestrijdt men geen grondig letterkundig betoog. En waar is bij Bertels de ‘aanmatiging’, en de ‘onbeschofte toon’, en waar zijn de ‘jongensstreken’, en waar heeft hij iemand ‘uitgescholden’ of ‘nageroepen’?
Wil men zijn artiekelen nog eens nalezen; en dan twijfelen we niet, waar de lezers van dat en van dit de onbeschofte toon zullen vinden. 'N treurig verschijnsel, dat er geen gezonde sterk gedokumenteerde kritiek mag worden gegeven op afgodstempeltjes. Hoe klein, hoe onkristelik.
H.M.