Roeping. Jaargang 3(1924-1925)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] [Jozef van Aalst] De dood van den simpele. 't Mager hoofd in de kussens; gebroken oogen, die zien in de eeuwigheid. Z'n kromme vingers plukken krampachtig naar den God zijner ziel. Op z'n droge lippen 'n lach: nog proeft ie de liefde van z'n God. De oogen staan pijnlijk om de benauwdheid der borst, en wijd-open: hangt daar niet Christus, Die sterft voor hem? Luister, God! dit kreunen is 'n lied voor U; de menschen weenen - hun gebroken weesgegroet is hem lief, nu hij langzaam wegteert als 't licht van de kaars. Alles zwijgt. De vensters zijn dicht; 'n enkele straal, over den doode, die ziet - JOZEF VAN AALST. Oud vrouwke Als 'n uitgerafelde rok, Heer, valt d'r ziel uiteen, nu ze ziet met d'r grauwe oogen - dof-geslagen spiegel - de dorre zandvlakte van 'n menschen-leven. [pagina 58] [p. 58] Ze is er moeizaam doorheengegaan: d'r voeten schroeiden. Soms tuurde ze op de draai van 'n zandweg, of Gij nergens stondt als 'n wenkende molen. Ze kan amper spreken nog - d'r mond harde spleet van 'n offerbus - in d'r hart draagt ze de cijns aan Uw liefde. Kind, kocht ze zuurbollen onder de witte huif van 'n kermis-kraam; nu koopt ze van d'r spaarcenten 'n bloemke, dat wegkruipt aan Uw Voet. Gij zijt als d'r omslagdoek en de stoof onder haar voeten: ingedoken zit ze, de paternoster in d'r bruine handen, en ziet Uw erbarmen met het zachte gelaat der Moeder Gods. Kinderen spelen in de kamer en lachen: hun tol draait op de huisvloer. JOZEF VAN AALST Vorige Volgende