Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 377] [p. 377] [Henri Bruning] Zonden Zwaar en zwart geheven aan de nacht de schedel van het dak - verwezen gekneusd dakraam staart naar straat: òveral die doffe raam-ovalen, lang en stil die starende raam-gelaten naar elkaar in de nacht, staren naar elkander bevangen van nacht huivert geluidloos uit duistere verholenheid zwarte vleermuizen-angst Zwerven radeloze sidderingen tegen de lucht hese verwilderde gil - buigt zich omlaag de smartlik-milde hemel die vol sterren staat. Beven ogen. HENRI BRUNING [pagina 378] [p. 378] Mei-vers Zwelt lente ijl omhoog waaiende pluimen Ochtend ademt moeder-rustig ochtend wimpelt zoet verrukt; zoet-doorgeurde wind waait d'aarde ruim en licht - er glanst vreemd-blijde veiligheid in alle dingen. O, o, hoe nu alles, àlles dicht ons nabij komt. De blijde blauwe rievier slingert zich gewillig naar den einder: stoombootjes schuiven licht vooruit - witte pluimpjes smoor drijven omhoog - tuimelen zotte duifjes blinkende door de zon; uit kabbelend water huiveren zilveren licht-kringen - schuifel-dansen teder-zacht over gebogen knotwilg-stam (gebogen bloeide zij open): Zwelt lente ijl omhoog waaiende wuivende pluimen. HENRI BRUNING Vorige Volgende