Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
Dante's goddelike komedie
| |
[pagina 347]
| |
22[regelnummer]
schoon ik wellicht wat laat ben hier gekomen,
mishaag' 't u niet, al sprekend, wat te toeven;
zie, hoe 't ook niet mishaagt aan mij, al brand ik.
25[regelnummer]
Wanneer ge onlangs eerst in deez' blinde wereld
geworpen zijt vanuit dat zoete Itaalje,Ga naar voetnoot6)
vanwaar ik meedraag al mijn schuld en zonden,
28[regelnummer]
dan zeg me, of 't in RomagnaGa naar voetnoot7) vrede of krijg is,
daar 'k van de bergen kom, UrbinoGa naar voetnoot8) scheidend
van 't juk,Ga naar voetnoot9) waaruit de Tiberstroom zich loswringt.’Ga naar voetnoot10)
31[regelnummer]
Nog stond ik luistrend naar omlaag gebogen,
toen mij mijn Gids met de elleboog zacht aanstiet
en zei: ‘Spreek gij; 'n ItaaljaanGa naar voetnoot11) is deze.’
34[regelnummer]
En ìk, die met mijn antwoord al gereed stond,
ving zonder oponthoud nu aan te spreken:
‘O ziel, die daar beneden blijft verborgen,Ga naar voetnoot12)
37[regelnummer]
zo min als ooit, is tans ook uw Romagna
van oorlog vrij in 't hart van zijn tyrannen;
maar toch, in open krijg, liet ik 't niet achter.
40[regelnummer]
Ravenna bleef, als 't was sinds vele jaren;
zò nestelt daar nog steeds Polenta's arend,
dat hij ook CervîaGa naar voetnoot13) dekt met zijne vleugels.Ga naar voetnoot14)
| |
[pagina 348]
| |
43[regelnummer]
De veste,Ga naar voetnoot15) die het lang beleg doorstaan heeft
en Frankrijks leger tot 'n bloed-klomp maakte,Ga naar voetnoot16)
is aan de groene klauwen onderworpen.Ga naar voetnoot17)
46[regelnummer]
En de oude en jonge bloedhond van Verrucchio,Ga naar voetnoot18)
die zich zo wreed vergrepen aan Montagna,Ga naar voetnoot19)
zij bijten nog in 't rond, waar zij 't gewoon zijn.Ga naar voetnoot20)
49[regelnummer]
De steden aan Lamone en aan Santerno
beheerst het leeuwewelp-in-'t-blanke-leger,
dat 's zomers Welf en 's winters Gibellijn is.Ga naar voetnoot21)
52[regelnummer]
En zij, wier flank besproeid wordt door de Savîo, -Ga naar voetnoot22)
gelijk haar weêrzijds 't hoog- en laagland insluit, -
zo leeft zij tussen tyrannie en vrijheid.Ga naar voetnoot23)
55[regelnummer]
En geef nu antwoord op mijn vraag: “Wie zijt gij?”
Toon u niet stugger dan die andren waren;Ga naar voetnoot24)
zo moge uw naam lang leven in de wereld!’ -
58[regelnummer]
Nadat de vlam 'n wijle had geknetterd
naar eigen aard, bewoog de scherpe spitse
zich hèr en dèr en sprak toen deze woorden:
61[regelnummer]
‘Als ik geloven moest het woord te richten
tot een, die weer zou keren naar de wereld,
de spits van deze vlam zou niet meer trillen.Ga naar voetnoot25)
| |
[pagina 349]
| |
64[regelnummer]
Maar wijl geen levende ooit uit dezen afgrond
terugkeer vond, als 't waar is, wat ik hoorde,
zal 'k zonder vrees voor schande u antwoord geven.
67[regelnummer]
'k Droeg eerst het zwaard en dan de boetegordel;Ga naar voetnoot26)
en dùs omgord, dacht ik mijn schuld te boeten;
en wat ik dacht, zou waarheid zijn geworden,
70[regelnummer]
wanneer niet de OpperherderGa naar voetnoot27) - slecht verga 't hem! -
mij weer verleid had tot m'n oude zonden.
't Hoe en 't waarom wil ik u tans doen horen.
73[regelnummer]
Zolang ik nog het vlees en been bezielde,
dat mij mijn moeder schonk,Ga naar voetnoot28) was heel mijn wandel
niet als 'n leeuw, maar wel 'n vos betaamde.Ga naar voetnoot29)
76[regelnummer]
De listen van de krijg, de slinkse streken,
ik kende ze alle; en was daarin zo'n meester,
dat tot der wereld grens de roep van uitging.
79[regelnummer]
Maar toen die tijd van 't leven was gekomen,
waarop zich ieder haasten moest de zeilen
te reven en het touwwerk in te halen,Ga naar voetnoot30)
82[regelnummer]
verdroot mij, wat mij vroeger vreugde baarde;
en 'k kreeg berouw en 'k biechtte mijne zonden;
en 'k zou behouden zijn, wee mij rampzaalge....!
85[regelnummer]
Maar 't Opperhoofd der nieuwe Farizeeën,Ga naar voetnoot31)
hij, die bij Lateranen oorlog voerdeGa naar voetnoot32)
[en niet met Saracenen, noch met Joden,
| |
[pagina 350]
| |
88[regelnummer]
want ieder zijner vijanden was kristen,
schoon geen tot Akkons val had meegeholpen,
of koopman was geweest in Sultans landen]Ga naar voetnoot33)
91[regelnummer]
hij achtte noch in zìch zijn heilige orden
of opperambt, noch ook in mij de gordel,
die zijne dragers mager plag te maken.Ga naar voetnoot34)
94[regelnummer]
Maar als eens Konstantijn in de Sorakte
Sylvester bad om heling der melaatsheid,Ga naar voetnoot35)
zo deed mij geneGa naar voetnoot36) ontbieden als geneesheer
97[regelnummer]
om hem te helen van zijn hoogmoedskoortsen;
hij vroeg me om raad; maar 'k stond daar zonder woorden,
want wat hij sprak, leek dronkemansgebrabbel.
100[regelnummer]
Dan zei de hij: ‘Wees onvervaard van harte;
'k ontsla u van uw schuld, maar noem mij 't middel,
hoe 'k Prenestine zal ter aarde werpen.Ga naar voetnoot37)
103[regelnummer]
De hemel kan ik sluiten en ontsluiten,
gelijk gij weet; daartoe draag 'k beide sleutels,Ga naar voetnoot38)
te weinig gewaardeerd door die mij voorging.’Ga naar voetnoot39)
106[regelnummer]
Toen zwichtte ik voor de kracht van zijn bewijzen;
en langer zwijgen scheen mij 't slechtste deel toe;
dies zei de ik: ‘Vader, daar gij af wilt wassen
| |
[pagina 351]
| |
109[regelnummer]
de zonde, die mijn ziel tans moet besmeuren,
hoor: veel beloven en slechts luttel geven
zal aan uw hoge stoel de zege schenken.’Ga naar voetnoot40)
112[regelnummer]
Franciskus kwam tot mij,Ga naar voetnoot41) toen 'k was gestorven;
maar zie, eén van de zwarte CherubijnenGa naar voetnoot42)
kreet woest: ‘Voer hem niet mee; doe mij geen onrecht!’
115[regelnummer]
Zijn plaats is daar omlaag bij mijn trawanten,
daar hij zo'n valse raad eens heeft gegeven;
sindsdien houd ik hem vast bij zijne haren.
118[regelnummer]
Die geen berouw heeft, vindt ook geen vergeving;
berouw en wil-tot-kwaad gaan nimmer samen,
daar dit als tegenspraak elkander uitsluit.’
121[regelnummer]
Wee mij rampzalige, hoe rilde en beefde ik,
toen hij mij greep en sprak: ‘Gij dacht wellicht niet,
dat ik zo goed vermocht te redeneren.’
124[regelnummer]
Naar Minos bracht hij mij; en deze draaide
acht maalGa naar voetnoot43) z'n staart rondom de harde lenden;
en dan, zich zelf uit wilde woede bijtend,
127[regelnummer]
sprak hij: ‘Dit is 'n zondaar voor het roof-vuur.’Ga naar voetnoot44)
Zò ging ik daar, waar gij mij ziet, verloren;
en dùs gekleed, dwaal 'k rond met grote smarten.’
130[regelnummer]
Nadat de schim zijn spreken had beeindigd,
verdween de vlam met luide jammerklachten,
terwijl de scherpe spits zich heftig kromde.
| |
[pagina 352]
| |
133[regelnummer]
Wij gingen voort, èn ik èn mijn Geleider
de stenen oever langs naar de andre brug-boog,
die over 't dal zich spant, waar 't loon betaald wordt
136[regelnummer]
aan hen, die staan belast met twist en tweedracht.Ga naar voetnoot45)
| |
Zang 281[regelnummer]
Wie zou, al was 't in ongebonden rede,
genoeg van 't bloed en van de wonden spreken,
die ik nu zag, al deed hij 't honderd malen!
4[regelnummer]
O zeker, iedre tong moest hier bezwijken,
want noch des mensen taal noch zijn geheugen
vermogen zoveel gruwelen te omvatten.
7[regelnummer]
Al kwam ook al het volk nog eens te samen,
dat op de aan lotgevallen rijke bodem
ApuuljensGa naar voetnoot1) weende om 't bloed, dat werd vergoten
10[regelnummer]
door 't oude RomeGa naar voetnoot2) en in die lange worstling,Ga naar voetnoot3)
die zulk 'n rijke buit van ringen aanbracht,
zoals ons Livius naar waarheid schildert;Ga naar voetnoot4)
13[regelnummer]
al voegden zich daarbij, die zijn verslagen,
daar zij Robèrt Guiscàrd weerstreven durfden,Ga naar voetnoot5)
en de andren, wier gebeente men nog zamelt
16[regelnummer]
bij Ceperano,Ga naar voetnoot6) waar eens iedere Apuuljer
verrader werd; en die van Tagliacozzo,Ga naar voetnoot7)
waar zonder zwaard verwon de grijze Alardus;-Ga naar voetnoot8)
| |
[pagina 353]
| |
19[regelnummer]
en toonden dan die allen hunne leden,
doorstoken en doorkerfd, 't zou niets nog wezen
bij 't bloed-toneel der negende onheilsgroeve.Ga naar voetnoot9)
22[regelnummer]
Geen vat, dat deels zijn bodem heeft verloren,
gaapte ooit zo wijd, als 'k nu 'n schim aanschouwde,
doorkloofd vanaf de kin totaan de bil-pleet.
25[regelnummer]
De darmen hingen tussen zijne benen;
het hart lag bloot alsook de nare buik-zak,
waar, wat wij eten, zich in drek verandert.
28[regelnummer]
Terwijl ik me inspan om hem goed te aanschouwen,
ziet hij naar mij en opent met de handen
z'n borst en zegt: ‘Nu zie, hoe 'k mij vaneenscheur.
31[regelnummer]
Zie, op wat wijze MahomedGa naar voetnoot10) verminkt werd. -
Daar voór mij uit gaat droevig-schreiend Ali,Ga naar voetnoot11)
gespleten in 't gelaat van kin tot haar-kuif.
34[regelnummer]
En al die andren, die gij hier bijeen ziet,
zij waren eenmaal twist- en tweedrachtzaaiers;
en daarom zijn ze aldus vaneengespleten.
37[regelnummer]
'n Duivel staat daarginds, die zo wreedaardig
in 't rood ons kleedt, omdat hij telkenmale
opnieuw elk dezer schaar op 't felle zwaard neemt,
40[regelnummer]
als we onze droeve rondegang ten eind zijn;Ga naar voetnoot12)
de wonden toch zijn wederom gesloten,
eer eén van ons nog tot zijn kwelgeestGa naar voetnoot13) weerkeert.
| |
[pagina 354]
| |
43[regelnummer]
Maar wie zijt gij, die van de rots daar neergluurt,
wellicht om trager tot de straf te komen,
die na uw schuldbelijdenisGa naar voetnoot14) uw deel werd?’
46[regelnummer]
- ‘Geen dood besprong hem nog, geen schuld geleidt hem,’
(klonk 't antwoord van mijn Meester), ‘naar zijn straf-oord;
maar om hem al uw smarten te doen kennen,
49[regelnummer]
gevoegt het mij, die dood ben, hem te leiden
van kring tot kring door heel de Helle-diepte;
en 't is zo waar, als wij te samen spreken.’ -
52[regelnummer]
Dit horend, bleven meer dan honderd schimmen
stilstaan in 't dal om strak mij aan te staren,
hun pijn en smart vergetend van verbazing.
55[regelnummer]
‘Gij die misschien al ras de zonne zien zult,
zeg toch aan fra Dolcin,Ga naar voetnoot15) dat hij zich wapen',
(zo hij niet binnen kort mij hier wil volgen)
58[regelnummer]
met zoveel mond- en leeftocht, dat geen sneeuwval
aan 't Novarese volk de zege brenge,
die anders niet zo licht behaald zou worden.’Ga naar voetnoot16)
61[regelnummer]
Met de ene voet tot gaan reeds opgeheven,
sprak Mahomed tot mij nog deze woorden;
dan strekte hij, om heen te gaan, hem neder.
64[regelnummer]
'n Ander met het strottehoofd doorstoken,
en 't neus-been afgehakt totaan de brauwen,
terwijl slechts eén der oren hem nog restte,
67[regelnummer]
was gans verbaasd met de andren blijven kijken
en reet, voór de andren, zich de keel nu open,
die te alle kant van buiten bloedig rood zag,
| |
[pagina 355]
| |
70[regelnummer]
en zeide: ‘O gij daar, die geen schuld veroordeelt,
en die 'k reeds eer aanschouwd heb in Itaalje,
doet niet te veel gelijkenis mij falen,
73[regelnummer]
gedenk Piètro toch uit Medicina,Ga naar voetnoot17)
zo ge eenmaal nog de schone vlakte weerziet,
die van Vercell' naar Marcabò zich neerlaat.Ga naar voetnoot18)
76[regelnummer]
En meld het edelst burgerpaar uit Fano,Ga naar voetnoot19)
zowel heer Guido als heer Angiolello,Ga naar voetnoot20)
dat, zo 't vooruitzien hier geen ijdel spel is,
79[regelnummer]
ze eens uit hun schip geslingerd zullen worden,
gebonden in 'n zak, bij Cattolìca,Ga naar voetnoot21)
daar hen 'n snood tyran dan zal verraden.Ga naar voetnoot22)
82[regelnummer]
Vanaf het eiland Cyprus tot MajorcaGa naar voetnoot23)
zag nooit Neptuun zo'n schandlik stuk bedrijven,
noch door piraten noch door 't Griekse zee-volk.Ga naar voetnoot24)
85[regelnummer]
Hij, die verrader, uit eén oog slechts glurend,Ga naar voetnoot25)
en heer van 't land,Ga naar voetnoot26) waarvan eén dezer schimmenGa naar voetnoot27)
wel wensen mocht, dat hij het nooit aanschouwd had,
88[regelnummer]
zal tot 'n onderhoud hen beiden noden;
en dan zò doen, dat voor Focara's storm-wind
belofte noch gebed zal nodig wezen.’Ga naar voetnoot28)
| |
[pagina 356]
| |
91[regelnummer]
En ik tot hem: ‘Nu wijs me en leer me kennen,
als ik omhoogGa naar voetnoot29) bericht van u moet brengen,
wie de aanblik van dat landGa naar voetnoot30) zo bitter rouwde.’
94[regelnummer]
Toen greep hij bij de kaak éen zijner makkers,
en rukte met geweld de mond hem open,
en kreet: ‘Hier is hij zelf, maar zie hij spreekt niet.Ga naar voetnoot31)
97[regelnummer]
Als ballingGa naar voetnoot32) sloeg hij eens de weifling neder
in Caesars hart door 't woord, dat ‘die gereed zijn,
door treuz'len steeds het grootste nadeel lijden.’Ga naar voetnoot33)
100[regelnummer]
O hoe terneergeslagen scheen mij deze,
die tot de keel de tong was uitgesneden,
die Curio, ze haastig eens tot spreken!
103[regelnummer]
En een, wiens handen waren afgehouwen,
hief door de donkre lucht de stompen opwaarts,
zodat het bloed zijn aangezicht bespatte.
106[regelnummer]
“Gedenk,” riep hij, “ook Mosca,”Ga naar voetnoot34) die eens zeide
het boze woord: “Gedaan is eerst voleindigd,”
dat voor 't Toskaanse volk het boze zaad werd.’ -Ga naar voetnoot35)
109[regelnummer]
- ‘En voor uw huis,’ voegde ik er bij, ‘de dood was;’Ga naar voetnoot36)
waarna de schim, met smart op smart beladen,
heenvlood als eén, van droefenis uitzinnig.
112[regelnummer]
Ik echter bleef nog staren naar de schimmen;
en zag nu iets, dat mij bevreesd zou maken,
het zonder meer bewijzen te verhalen,
| |
[pagina 357]
| |
115[regelnummer]
als ik geen vrijspraak vond bij mijn geweten,
die goede makker, die steeds onder 't harnas
van zuiver zelfgevoel de mens bemoedigt.
118[regelnummer]
'k Aanschouwde dan, en schijn het nog te aanschouwen,
hoe daar 'n romp, beroofd van 't hoofd, vooruitging,
als de andren gaan van deze droeve schare.
121[regelnummer]
Hij droeg het hoofd, dat hem was afgeslagen,
bij 't haar in zijne hand als een lantaren;
en 't staarde ons aan en riep: ‘O mij, rampzaalge!’
124[regelnummer]
Hij maakte van zich zelf zich zelf n fakkel;
en 't waren twee in eén en eén in beiden;
hoe 't mogelijk is, weet Hij, die 't dus beschikte.Ga naar voetnoot37)
127[regelnummer]
Toen hij de voet der brug nu was genaderd,
hief hij met de armen het hoofd geheel naar boven,
om beter ons zijn woorden te doen horen,
130[regelnummer]
die luidden: ‘Zie, nu zie dit zware lijden,
gij, die, nog ademend, komt tot de dooden;
zie, of er smarten zijn zoals de mijne!Ga naar voetnoot38)
133[regelnummer]
En, om van mij omhoogGa naar voetnoot39) bericht te brengen,
weet, dat ik ben: Bertrand van Born,Ga naar voetnoot40) degene,
die aan 'n jeugdig vorst eens boze raad gaf.Ga naar voetnoot41)
136[regelnummer]
Ik stichtte tweespalt tussen zoon en vader;
niet erger deed met Absalon en David
Achitofel door boze stokerijen.Ga naar voetnoot42)
139[regelnummer]
Daar ik zo nauw verbonden zielen scheidde,
draag ik mijn hersenen, helaas, gescheiden
van hun beginsel,Ga naar voetnoot43) dat in deze romp is.
142[regelnummer]
Zò wordt in mij 't vergeldingsrecht voltrokken.’Ga naar voetnoot44)
C. KOPS, O.F.M. |
|