Roeping. Jaargang 2
(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Sint GeertruidXIX. Hoe zij in haar ziel werd gelouterd.Ze heeft meer geleden in haar ziel dan zij er over geschreven en verhaald heeft: ik weet dat heel zeker. 't Is immers zo natuurlik, dat zij 't diepste lijden als 'n geheim heeft meegenomen naar de hemel. Want wat daarbinnen voor smarteliks geschiedt, dat is toch ook voor ons, die geen heiligen zijn, iets zeer kostbaars, 'n deel van ons wezen: en we leveren 't niet aan de gemeenschap, en nog met veel fluisterende onbeholpenheid aan 'n enkel genegen mens, op 'n stil en openhartig uur: het is eenmaal tragiek voor de besloten ruimte van ons eigen bewustzijn; en zo is 't goed. Er was nochtans veel, waarover zij had kunnen schrijven en verhalen; zij was biezonder geschikt om ziels-pijn te ondervinden; want, ontvankelijk voor alle indruk en daarbij met 'n diepe, lange navoeling, ervoer ze 't scherpe leven niet alleen momenteel, maar bewaarde tevens de smartelike herinnering aan 'n voorval, die soms oprees tot 'n schrijnend, fel-omlijnd en onverdrijfbaar, bewust aanwezig kenbeeld, dan weer uitgeneveld lag als 'n onverklaarbare matte stemming, grijs en monotoon, daar ergens onderaan in 't diepste der inwendigheid. Wat al teleurstellingen beleefde deze idealiste: allereerst om haar eigen tekortkomingen, die zij als praktiese en reeele kloostervrouw volstrekt niet, met lichte zin, goed praatte of weg praatte, maar bitter aanvaarden wou, en zelfs veel dieper besefte dan de beweeglike doorsnee-mens op één van z'n weinige aandachtige ogenblikken. Want zij haatte de middelmatigheid, en om Jezus' liefde, bestreefde ze hartstochtelik 't uiterste; en dat deze levens-houding, die door onze voorzichtige en financierende tijd al licht onprakties zal worden genoemd, heel weinig kans geeft tot 't gemoedelike en knusse zelfgenoegzaamheidsgevoel, zal 'n ieder me toegeven. 't Kinderlik vertrouwen op 't hart van Jezus verloste haar eindelik wel uit deze heilige en van alle zelfzucht ver af staande onvrede met haar zelf, die ofschoon in oorsprong zuiver en redelik, gemakkelik bij louter natuurlik inzicht in moedeloosheid kan ontaarden: geloof echter vrij, dat dit vertrouwen duur werd gekocht. Want waar 't levensideaal in al z'n verlokkelike schoonheid opgegroeid is tot 'n niet met rust latende overtuiging, tot 'n alles om zich heen cirkelende zedelike eis, en waar daarbij de goedheid Gods in zulke stralende weldaden aanwezig, in helder bewust wordt overdacht: daar is de kleinste, zedelike afwijking 'n hevige gebeurtenis. In 't lyries overzicht van 'n drie-en-dertig-jarig leven, met haar felste aandacht vlak voor Gods goedheid en haar eigen menschelike zwak- | |
[pagina 337]
| |
heid, o de hevige klacht van dit gevoelig mens-kind, geteisterd door Gods genade en eigen boosaardigheid: ‘En nu, o milde schepper van m'n hart, nu, over deze tekortkomingen en over de andere, die ik met deze me herinneren kan, kome de zucht van m'n hart tot U; en aanvaard de klacht, die ik U offer, over m'n al te vele ongetrouwheden jegens de nobele goedheid van uw goddelike klementie. Aanvaard ze tegelijk met dat heerlike medelijden en die heerlike eerbied, waarmee - gelijk Gij 't ons hebt geopenbaard - uw liefste Zoon in de eenheid des heiligen Geestes deze opdraagt in naam van allen, die in de hemel, op aarde en onder de aarde zijn. Zelf ben ik geheel onmachtig om waardige vruchten van uitboeting voort te brengen; en daarom smeek ik uw liefde, o allerzoetste Minnaar, beweeg de harten, die, naar Gij weet, in godvruchtige trouw met U zijn verbonden, en wier offers van uitboeting U kunnen behagen; beweeg ze, opdat ze mijn gebreken, zo mateloos onpassend bij uwe weldaden, door zuchten, gebeden en goede werken, mogen aanvullen, U Heer God alleen tot lof.’Ga naar voetnoot1) Bittere zelf-aanklacht, die in 't oorspronkelik latijn van geen oponthoud weet, en in bijzin na bijzin zich uitzucht zonder bevrediging, en radeloos op 't hoogste zich beroept: op Jezus zelf en op zijn uitverkoornen: edel leedwezen, zoals 't 'n heilige alleen kan kwellen. ◽ ◽ ◽ Teleurgesteld was ze om haar eigen tekortkomingen, maar toch ook om al 't gebrekkige, dat zij in anderen zag, in welke ze dit, allerminst had vermoed. Dat was 'n onbehaaglik gevolg van haar mense-kennis naarmate 't leven vorderde; en 'n pijnlik kontrast met de verheven voorstellingen, die zij aanvankelik had gevormd op redelike wijs. Want zo onaangenaam kan zich 't klein-menselike vertonen in 'n gemeenschap, die krachtens haar stand en beloften zo grootmenselik moest zijn: en voor 'n konsekwente hoogstrever, die de hervorming begon allereerst met zichzelf, is 't geen kleine beproeving, de armzaligheden in anderen te aanvaarden eerder als zwakheden dan als opzettelikheden, vooral wanneer deze gebreken aanwezig zijn in 'n gezags-persoon met wie men dageliks omgaat. Hier wordt de inwendige vrede van de idealist 't best beschut door 'n bovennatuurlik inzicht, en wel bevoorrecht was Geertruid, die op zulke kwellende momenten van strijd tussen hoogbeeld en werkelikheid, door Jezus zelf werd onderricht: hoe zich te zullen gedragen zonder aan haar mooi ideaal ontrouw te worden door valse gelatenheid en karakterloze berusting. Zo had een van haar oversten 'n hinderlik gebrek, en Geertruid bad de Heer om dit weg te nemen, omdat 't haar de gehoorzaamheid be- | |
[pagina 338]
| |
moeilikte. En ze kreeg toen ten antwoord: ‘Weet je dan niet, dat niet enkel deze persoon, maar allen, die aan 't hoofd staan van deze mij zo beminde kloostergemeente, hun gebreken hebben. Geen mens ter wereld is er volkomen vrij van. En Ik laat dat toe wegens de overvloed van m'n goddelike tederheid, zoetheid en liefde, waarmee Ik dit klooster tot 't mijne heb uitverkoren; want z'n verdienste wordt er op wonderbare wijze door vermeerderd. Immers: 't is toch deugdzamer zich te onderwerpen aan iemand wiens gebreken gekend worden, dan aan iemand, wiens daden onberispelijk schijnen.’ Zij echter hield vol, want ze was door dit antwoord niet overtuigd: ‘ik zag zo graag m'n oversten zonder enig gebrek en schuld.’ Zodat Jezus gedwongen werd zich nader te verklaren: ‘Ik laat hun die gebreken in de uitoefening van hun ambt, anders zouden ze misschien nooit tot 'n grote nederigheid komen. En zo groeit de verdienste der onderdanen door de voortreflikheden en gebrekkigheden der gezagspersonen, en de verdienste der gezagspersonen door de voortreflikheden en gebrekkigheden der onderdanen: gelijk de verschillende delen van 't lichaam alle bijdragen tot 't welzijn van 't geheel.’ Toen begreep Geertruid de overvloeiende liefde der goddelike wijsheid, die op zo'n fijne wijze 't heil van Z'n uitverkoornen verzorgt, en gebreken toestaat om tot voortreflikheden te brengen. En zo schoon vond zij deze goddelike regeling, dat ze verklaarde: ‘wanneer Gods goedheid zich hierdoor alleen had geopenbaard, dan zou elk schepsel Hem nooit voldoende kunnen prijzen,’Ga naar voetnoot1) ◽ ◽ ◽ Is de heilige, juist om z'n heldhaftigheid, eigelik zelf gedeeltelik niet de oorzaak dat wij hem zo slecht begrijpen? Bij afwezigheid van enige klacht konkluderen wij, klagers, terstond tot 'n afwezigheid van enig verdriet. 't Glimlachend-zich-voegen naar omstandigheden, de kalmte in de verrichtingen, de roerloze en aandoenlike gebeds-houding, 't kordaat en zonder praal zich geven aan iets moeiliks, de hartelike belangstelling in 't minieme, 't oplettende en delikate dienstbetoon, de kunst van 't bescheiden zwijgen; heel dat veelvoud van verschijningen, waarin 't waarachtig menselik-heroieke zich openbaart in ons midden; zie 't geschiedt uiterlik zo als van zelf, zo zonder enige poze, met de voorname elegantie, die de deugd verleent aan de daad, dat wij, in onze eigen onbeheerstheid, geen ogenblik vermoeden, hoe menigmaal deze zedelike noblesse verkregen is ten koste van veel inspanning, van veel zelf-verzaking. We verwachten altijd, dat de zedelike groot-arbeid geschiedt in grootse vormen, en we beoordeelen de heroieke kracht maar al te veel naar zichtbaar effekt. We zeggen bij | |
[pagina 339]
| |
ons zelf: Maar leefde Sint Geertruid niet buiten al de heftigheden der wereld; en is de glanzende vrede van haar proza, de sierlike gang van haar leven, niet 'n bewijs, dat alles voor haar vereffend was. Is er veiliger waarborg voor haar onbekommerd bestaan dan de eerwaardige Helfta-abdij, die, met haar regel en liturgie en fijne geestesarbeid, met de beschaafde manieren van haar adellike bewoonsters alle ruwheid weerde, alles vertederde, en aan alles de stijl gaf van 'n nobele, rustige voornaamheid? Is Geertruid feitelik niet eerder 'n pronkstuk in Gods kerk, dan 'n voorbeeld in de evangeliese bestrijding der bedorven natuur en in de vruchtbaarmaking der ingestorte genade? Want we vergeten, dat 't sterke zielen zijn, die de weelde Gods dragen, gelijk zij bij schouwing, streng stilzwijgen, en soberheid zich uitstort over 't menskind. De verrukkingen van 't bovennatuurlik leven te dragen in 't lichaam leidt altijd tot geestelike hoogmoed, als 't besef van onwaardigheid niet wordt bijgebracht op voelbare wijze; door ziels-verduistering, ziels-angst, onrust, lafheid en dorheid, die juist de geestelike mens in de felste hevigheid zal ondervinden, omdat voor zijn aandacht, bij voorkeur naar binnen gewend, de verstrooiende uiterlikheden voor 'n groot deel haar boeikracht verloren hebben. Jezus is te ervaren om dit hoogmoeds-gevaar 'n denkbeeldig te noemen: 'tgeen de inwendig smartelike geschiedenis van elke bevoorechte ziel bewijst. Trouwens de liefde is streving naar vereniging door gelijkheid; zodat 't levensprogram van de geestelike mens, volgens zielkundige wet, 'tzelfde moet zijn als van Z'n goddelike Beminnaar: verrijzen na lijden, verrukking na onderdrukking, licht na donker, ervaring van uitersten. Het is daarom zo'n bedroevende karikatuur van 't heiligen-leven, als dit wordt voorgesteld, als 'n beaat drijven tussen hemel en hel, 'n spel van wonderen, en tussen al onze rampzaligheden en ellendigheden 'n glimlachende onaantastbaarheid. Want juist in die mens geschiedt 't schrikwekkende konflikt tussen hemel en hel, hier wordt 't geweldige menselike leven in z'n volle realiteit beleefd: met z'n prachtige vreugden voorzeker, maar ook met z'n onzegbare verdrieten; en 't grootste bewijs voor de superioriteit van deze mens ligt wel hierin, dat hij ondanks de geweldige ontroeringen van binnen, nochtans zo zelden erover spreekt, en in z'n uiterlike vormen dikwels volkomen gelijkt op de gewone mens-soort, en als 'n niet-opmerkelik deel geheel erin verdwijnt. ◽ ◽ ◽ Al lijkt haar leven dus zo geheel anders, de gelukkige Geertruid heeft haar deel in 't louterend ziels-verdriet wel gehad. 'n Enkel voorval moge dit nog bewijzen. | |
[pagina 340]
| |
Omstreeks 't feest van Sint Bartholomaeus viel zij door ongeregelde droefheid en ongeduld in grote duisternis, zodat ze voor 'n goed deel de vreugde der goddelike tegenwoordigheid scheen verloren te hebben. Dit duurde tot op Zaterdag; men zong toen ter eere van Maria: de antifoon: Stella Maris Maria. Want op dat ogenblik mocht zij zich verheugen over de opklaring dier donkerheid door tussenkomst der maagdelike Moeder Gods. De volgende Zondag verblijdde zij zich, omdat ze door de liefde Gods veel vertroosting vond. En terwijl ze haar vroeger ongeduld en haar overige gebreken herdacht, vatte zij 'n grote afkeer voor zich zelf op, en begon de Heer te smeken om haar te zuiveren, en wel met zulk 'n vernedering van geest, dat zij wegens 't veelvoud en de grootheid van haar gebreken, die zij in zich zelf ontdekt had, als in wanhoop tot de Heer zei: ‘Welaan, barmhartigste Jezus, maak 'n einde aan m'n kwalen, waaraan ik zelf noch einde noch maat stel. Verlos mij, Heer, en plaats me naast U en laat dan alle hand tegen me zijn.’ (Job 17. 3.) En de Heer had medelijden met haar droefheid, en toonde haar 'n zeer kleine en smalle tuin vol bloemen, omgeven van doornen, besproeid door 'n beek van honing. En de Heer zei tot haar: ‘Zou je 't genot, dat je kunt hebben in de schoonheid van die bloemen, verkiezen boven Mij?’ En ze antwoordde: ‘Volstrekt niet, Heer God.’ Toen toonde Hij haar 'n slijkerige tuin, waarop wat mager groen, met er tussenin gezaaid enige kleine, waardeloze en kleurloze bloemen. En ook hier ondervroeg Hij haar: ‘Zou je dan dit verkiezen boven Mij? En zich als verontwaardigd afkerend, sprak ze: ‘Het zij verre van m'n ziel, dat ik 'n schijn, iets gerings, ik zeg niet iets goeds, maar iets kwaads, verkiezen zou boven U, 't alleen Ware, 't Hoogste, 't Vaste, Onwankelbare en Eeuwige Goed.’ En de Heer hernam: ‘Waarom je zelve dan mistrouwd, alsof je niet in de liefde bent, waarin toch zeer zeker eenieder is, die met zoveel weldaden overladen is: waarom toch om je zonden zo wanhopig gesproken, terwijl de Schriftuur getuigt: “de liefde bedekt de menigte der zonden?” (1 Petr. 4. 8.) 't Genot van 't vleeselik leven heb Ik je aangetoond in de slijkerige en schrale tuin, maar in de bloeiende tuin 't gemakkelike, eervolle, kommerloze leven, dat de gunst der mensen wint en de roep van heiligheid, en dat je verkregen zou hebben, als je Mijn wil niet boven jouw wil had gekozen.’ En zij antwoordde - hoe fijngevoelig! -: ‘O mocht ik, ja duizendmaal, mocht ik toch volkomen verzaakt hebben aan eigen wil, toen ik de bloeiende tuin geminacht heb, die Gij me hebt aangetoond. Maar ik vrees, dat 't 'n kleinheid was, die me aangezet heeft om hem zo makkelik te versmaden.’ En de Heer zei: ‘Zo weet de overvloed van | |
[pagina 341]
| |
M'n liefde, 't genot der aardse goederen voor M'n uitverkoornen immer te verkleinen door de wroeging van hun geweten, opdat ze zo makkelik tot minachting ervan zouden komen.’ Daarop verzaakte ze standvastig aan elk genot, 't hemelse of 't aardse. En aan de borst van de Beminde drukte zich zo vast, en hechtte ze zich zo innig, dat de macht van 't geschapene niet vermocht, zo 't haar scheen, haar, zelfs niet voor 'n ogenblik, te rukken uit die omhelzing, waar zij de vreugde genoot: 'n levenwekkend vocht, veel zoeter dan balsem te putten uit de zijde des Heeren.Ga naar voetnoot1) Waarmee tevens 't geheim verklaard is van dat wonderbaar weerstands-vermogen in elke gekwelde heilige: hij voelt 't ziels-torment als aan 't oppervlak der ziel, en de kern der ziel weet hij veilig in Jezus' liefde.
◽ ◽ ◽
Maar ook de zwarte machten lieten de reine Geertruid niet met rust: en dit moet voor haar wel de meest ontstellende kwelling zijn geweest, al was de duur van deze ontsteltenissen telkens zeer kort. Want gelijk zij Jezus ondervond als 'n werkelike persoon, niet enkel als 'n onzichtbaar-inwerkende kracht, als 'n geloofs-begrip: zo ondervond ze ook de duivel als 'n kwaadwillige vlak bij haar, met uitgesproken bedoelingen en zichtbare vormen: en dat op de meest onverwachte ogenblikken. Zo zag ze hem 'n keer gedurende 'n heilige Mis, waarin ze te kommunie wou gaan: Jezus was haar juist te voren verschenen, als 'n dorstig mens, die om 'n dronk vroeg, en Hij reikte 'n gouden kelk aan Geertruid over. Ik nam die kelk aan, verhaalt ze, en terstond vertederde zich m'n hart, en 'n vloed van innige tranen brak uit m'n ogen. Maar intussen was aan m'n linkerzij 'n afzichtelijk wezen geslopen, en heimelik legde hij in m'n hand iets vergiftigs en bitters, en immer heimelijk, maar toch sterk bewoog hij me om 't te werpen in de kelk, en de zuivere wijn te vergiftigen; en terstond kwam in mij zo'n grote gewaarwording van ijdele glorie, dat ik zeer duidelijk kon inzien, met welk 'n list de oude vijand ons omgeeft, wanneer hij ons benijdt om uwe geschenken.’Ga naar voetnoot2) Eens verrichtte ze 't koorgebed met minder aandacht: en ze bemerkte, hoe de duivel naast haar stond, en psalm 118 vervolgde: Mirabilia testimonia tua: Hij bespotte haar, sprak alles haastig uit en slikte de lettergrepen in: en toen hij klaar was met 't verset, zei hij: Je Schepper, je Heiland en Minnaar heeft z'n gaven fraai uitgedeeld, toen Hij jou | |
[pagina 342]
| |
zo vlot van taal maakte. Over alles, wat je maar wil, kun je spreken; en heb je 't tot Hem, dan doe je dat zo vlug, dat je in deze psalm zoveel letters, zoveel lettergrepen, en zoveel woorden hebt overgeslagen.’ Ze begreep, dat als de listige satan bij deze psalm zo nauwkeurig één voor één de letters en lettergrepen had opgeteld, hij na de dood een zware aanklacht kan indienen tegen allen, die haasti gen verstrooid gewoon zijn 't koorgebed te bidden.Ga naar voetnoot1) 'n Andere keer zat ze aan 't spinnewiel; ze had haar arbeid godvruchtig de Heer toegewijd; ze werkte rap en verloor zodoende af en toe enige draadjes wol. Da duivel zag dat, raapte ze op en wilde haar beschuldigen van slordigheid. Ze riep toen Jezus aan: en Deze verdreef Satan, en verweet hem z'n overmoed om zich te bemoeien met 'n werk, dat aan God van den aanvang was toegewijd.Ga naar voetnoot2) 't Volgend voorval geschiedde in de nacht. Vermoeid van Gods inwerking had ze enige druiven genomen, om, zoals ze vertelde, de Heer in haar zelf te verkwikken. Daarna wierp ze de pitten en omhulsels weg. Maar Sata ndacht: ‘ik raap ze op, en kan haar daarmee aanklagen: daar heb je dan je vrome Geertruid, die vóór de metten druiven at wat tegen de regel is.’ Niet zonder humor en met heimelik plezier verhaalt dan de kronista: nauweliks had hij 'n schilletje aangeraakt met z'n twee vingers, of hij voelde 'n onuitstaanbare brand; en onder vreselik gehuil sprong hij 't huis uit, uiterst bezorgd om met z'n voeten niet te raken aan wat Geertruid had weggeworpen.
◽ ◽ ◽
Gelijk voldoende blijkt uit de aard dezer sataniese bezoekingen, kon 't eerste doel van de duivel niet zijn, haar tot zonde te verleiden: ze stond immers te vast in de genade, beleefde de volheid van Jezus Christus te hevig, en was zelfs van natuur afkeerig van alle kwaad, dat ze lelik vond. 't Was hem echter te doen om door z'n nadering onrust op te wekken in deze aan God zo vast verbonden ziel, waardoor 't innig verkeer tusen deze beminde en haar hemelse minnaar ernstig kon worden gestoord, terwijl tevens de afgunst om Geertruids geestelijke voorrechten hem aanzette, om z'n afgrijselikheid te doen gewaar worden vlak in de nabijheid van haar ziel. Deze onmiddelikheid van 't kwade en 't lelike toch moet 'n hevige kwelling geweest zijn, reeds zonder de verbijstering, die er 't gevolg van was. Jezus echter liet deze beproevingen in Geertruid weer toe, om haar in de ootmoed te vestigen. | |
[pagina 343]
| |
Want wie van vrede zo spoedig vervallen kan tot verwarring, en wie de hel zo vlak nabij weet, die leert al spoedig de overmoed af, en vindt als Geertruid geen veiliger verblijf in dit beproevende en sterk kontrasterende leven dan: vastgedrukt tegen de borst van de rustigademende Beminde, in groot vertrouwen op de barmhartigheid van 't kloppende Gods-hart.
◽ ◽ ◽
Zo heeft dan Geertruid als elke geroepene tot hoger leven, haar Gethsemane-uren gehad: en de pijn gevoeld op 't hevigst, in 't fijnste deel van haar tweevoudig samenstel: de ziel. De gelijkenis met de gekruisigde Bruigom is zo nochtans niet volkomen bereikt, en ook 't lichaam zal z'n louterende teisteringen ontvangen. Dat zal bij Gods genade in 't volgend hoofdstuk worden verhaald.
Sittard. M. MOLENAAR M.S.C. |
|