Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 226] [p. 226] [Jozef van Aalst] Ik zag de zon tegen den muur en sneeuw op de wegen; in m'n hart werd het stil, omdat ik de zuiverheid proefde van den hemel. De menschen in 't dorp zijn sleevaarders naar God, mond en ooren bedekt voor de zonde; ze zien op naar 't kruis, de eenvoudigen, bij hun moeizamen tocht in 't karspoor der dagen. Hun huis is een tempel, de turfwalm zuiver als wierook, en 't vuur in den haard 'n Godslamp; 'n oude man wordt geduldig gebroken als 'n takkebos; verkleumde kinderen zingen van Kerstmis, de hand aan den hangmoor als vingers aan cithers. Een ieder mag kloppen aan 't venster: Gastvrij zijn de menschen het meest voor God; aan allen breken ze hun brood, en de teug uit hun beker is goed om den lach van Christus. Ik zie de zon op straat, en door de kleine ruit op den wand; en 't hart van de menschen stroomt over van zon! - JOZEF VAN AALST Vorige Volgende