Roeping. Jaargang 2(1923-1924)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 205] [p. 205] Vers. Glijdende woorden vullen ons leven niet en de loome bloei van uiterlijkheid rukken we worstelend uit ons bestaan. O, leeggezogen te worden door die lafheid, de bekoring als 'n walmende lucht om ons tot we tasten in angst, klam. De kamp van iederen dag: in ons de resten van 't verleden, de ijdelheid van ranke arabesken: broze ontroeringen, en de herinneringen als 'n vergift: bedwelmend. Onze adem verstikt in die broei. Breken alleen kunnen we nog, tot alles sterft in ons wat vroeger was: gekoesterde waan. Dan: als van 'n boer, die gebukt spitte en met krimpend gezicht recht staat z'n lendenen van pijn doorvlijmd, 't dorstig hijgen naar adem en onze borst breed van verrukking: Zie! 't land open gebroken voor 't zaad. HENDRIK KUITENBROUWER Vorige Volgende